“De sleutel tot gezag en respect is ook dat je oprechte interesse hebt in wat mensen doen”

“De sleutel tot gezag en respect is ook dat je oprechte interesse hebt in wat mensen doen”

Welke topfunctie ze ook vervulde: Marjanne Sint gaf jonge talenten graag een kans. Nooit vergat ze de lovende woorden van DG Sieb Miedema aan haar adres: ‘Complimenten voor juffrouw Sint, dit is een heel heldere notitie’. Sterker nog, die inspireerden haar om zijn voorbeeld te volgen: “Als je aan de top van een organisatie zit, heb je ‘een la met koekjes’. Het is ongelofelijk belangrijk om af en toe zo’n koekje uit te delen aan mensen die dat verdienen. Ook nu doe ik dat nog.”

Politiek hart

De politieke carrière van Marjanne Sint – afgestudeerd econoom – verliep nogal atypisch. Ze startte bij het Rijk, stapte over naar het bedrijfsleven, kwam terug als partijvoorzitter van de PvdA, werd directeur bij het ministerie van BZK en werkte als gemeentesecretaris in haar geboortestad Amsterdam. Als ‘zij-instromer’ kwam ze vervolgens terug als SG van het ministerie van VROM, om daarna verder te gaan als bestuursvoorzitter van een groot ziekenhuis. Maar nog steeds ligt het hart van de kritisch reflecterende en zelfbewuste manager bij de politiek: “Mijn hart gaat sneller kloppen van ingewikkelde politiek-bestuurlijke vraagstukken.”

Waarom de Rijksoverheid?

Dat haar loopbaan begon bij de Rijksoverheid, moet volgens Sint in de context van de tijd worden gezien. Ze studeerde af in 1973, een periode waarin ‘de verbeelding aan de macht’ was: in het land bruiste het van de utopische idealen en het kabinet-Den Uyl hing in de lucht. Voor studenten was het gebruikelijk een baan in de publieke sector te zoeken. “De private sector lag minder voor de hand. Ook met mijn achtergrond in de macro-economie en openbare financiën was de Rijksoverheid de meest logische keuze.” Al snel kon Sint aan de slag als beleidsmedewerker bij de directie Regionale Economische Politiek van het ministerie van EZ.

Het soortelijk gewicht van een departement

Die functie was naar eigen zeggen “inhoudelijk niet heel ingewikkeld”, maar zat tegen de politieke en ambtelijke top aan, wat het “fantastisch en spannend” maakte. Drie jaar later, toen Sint overstapte naar het ministerie van CRM, deed ze een ontdekking: “Daar realiseerde ik mij dat het soortelijk gewicht van een ambtenaar samenhangt met het soortelijk gewicht van het departement. En dat EZ, met zijn leidende rol en grote budgetten voor infrastructuurversterkend beleid, een veel hoger soortelijk gewicht had dan het net opkomende CRM. Dus hoewel ik dezelfde persoon was, kelderden mijn status en aanzien in het ambtelijk apparaat.”

Een la met koekjes

Ze raakte onder de indruk van DG Sieb Miedema: hoe hij de belangen van Limburg en die van het Rijk met elkaar in harmonie probeerde te brengen, hoe humaan hij was en hoe hij mensen stimuleerde door ze complimenten te geven. Zo schreef Miedema op een perspectievennota die Sint met de ambtenaren van het gouvernement in Limburg opstelde: ‘Complimenten voor juffrouw Sint. Dit is een heel heldere notitie’. “Zo’n pluim uitdelen is ongelofelijk belangrijk als je jonge talentvolle mensen een kans wilt geven. In mijn latere loopbaan deed ik dat zelf ook vaak. Ik zeg altijd: als je aan de top van een organisatie zit, heb je een ‘la met koekjes’. Het is zó belangrijk om af en toe een koekje uit te delen aan mensen die dat verdienen, en te zeggen ‘Dit was echt top, hartstikke mooi, compliment.’ Dat doe ik nu nog steeds.”

Wie krijgt de schuld?

Toen Sint in april 1987 partijvoorzitter van de PvdA werd, waren het roerige tijden: de linker- en rechtervleugel stonden soms lijnrecht tegenover elkaar. De partij leed grote verliezen bij de gemeenteraadsverkiezingen (1990) en de provinciale verkiezingen (1991). De WAO-hervormingen die volgden, ontketenden een crisis bij de PvdA die het einde van Sints voorzitterschap inluidde. “Politiek is een hard vak: als de partij uit de gunst raakt, is het prettig als er ergens een schuldige is aan te wijzen. Ik heb toen afgewogen: laat ik het erop aankomen dat het congres mij wegstemt of treed ik zelf af? Voor mijzelf en voor mijn gevoel van eigenwaarde is het belangrijk geweest dat ik de beslissing zelf nam en dus ben afgetreden.”

Ambtelijke neutraliteit, maar dan anders

Sint bleef in de politiek en werd directeur Interbestuurlijke Betrekkingen en Informatievoorzieningen bij het ministerie van BiZa. Nog altijd is zij SG Jozias van Aartsen dankbaar dat hij haar benoeming heeft aangedurfd. “Van Aartsen vond het belangrijk dat er naast DG Geert Jansen van het CDA en hemzelf met zijn VVD-achtergrond een PvdA’er op die portefeuille kwam. Politieke kleur speelde dus wel een rol, maar vooral in het vinden van een evenredige verdeling in achtergronden. Van Aartsen vond dat de ambtelijke top van BZK een afspiegeling moest zijn van de verschillende politieke stromingen, juist omdát het daar gaat over het binnenlands bestuur.”

Ruimte, maar met begrenzing

Van Aartsen gaf mensen volop ruimte, mits je hem op de hoogte hield. Sint bewonderde dat. Illustratief is het voorval waarbij zij met een rijtje ambtenaren, onder wie Van Aartsen, op de ambtenarentribune een Kamerbehandeling bijwoonde, met minister Ien Dales achter het spreekgestoelte. “Iemand schreef een korte notitie en stuurde die rechtstreeks naar de minister. Maar Van Aartsen stond op, boog zich voorover en zei: ‘Zeg vriend, ík heb dit niet gezien. Wil je dat eventjes terug laten halen? Want ik wil weten wat je zegt.’ Zonder boosheid, maar hij liet er geen misverstand over bestaan: als het politiek belangrijk is, dan kijkt de SG mee. Die les heb ik altijd onthouden en ook zelf toegepast: je krijgt bij mij heel veel ruimte en je mag heel veel doen, maar houd mij op de hoogte.”

"Er wordt niets zo onderschat als de waarde van goed en onkreukbaar openbaar bestuur voor de welvaartsontwikkeling van een land."

Het algemeen belang

Het interessantst vond – en vindt – Sint de ingewikkelde politiek-bestuurlijke vraagstukken. “Nog altijd gaat mijn hart daar sneller van kloppen. Niets wordt zo onderschat als de waarde van goed en onkreukbaar openbaar bestuur voor de welvaartsontwikkeling van een land.” Het algemeen belang staat daarbij voorop: “Ik ben gefascineerd door de processen, de mechanismen en de ingewikkeldheid van het verzoenen van verschillende belangen, zodat je toch het algemeen belang kunt dienen. Het schrikt mij niet af dat processen soms tergend langzaam gaan en stroperig zijn. Tenminste, dat lijkt vaak zo. Als je terugkijkt, zie je pas hoe hard er wel degelijk vooruitgang is geboekt. Als je er middenin zit, denk je: we staan volkomen stil.”

Vrouw in een mannenwereld

Nog lang na haar aantreden bij de rijksdienst werkte de topambtenaar in een mannenbolwerk. “Na Helen de Maat was ik in 2000 pas de tweede vrouwelijke SG. Maar door mijn economieachtergrond, mijn werk in het bedrijfsleven en doordat ik altijd fulltime ben blijven werken, was ik het gewend om in een mannenwereld te functioneren. Zeker als je jonger bent en je sekse nog een grotere rol speelt dan wanneer de verpakking wat ouder wordt, leer je daarmee omgaan. Het belangrijkste was: zorgen dat je goed bent in je vak. Bovendien stond ik er nooit erg bij stil dat ik in een mannenwereld zat.”

Genderbewustzijn

Wel maakte Sint genderbewustzijn tot een belangrijk thema in haar leiderschap, met name tijdens haar Amsterdamse periode als gemeentesecretaris en daarna als SG. “Het besef drong toen sterk tot mij door dat je niet alleen een topambtenaar bent, maar ook een rolmodel. En dat je dus de verantwoordelijkheid hebt om talentvolle, jonge vrouwen te spotten. Daarom heb ik in mijn SG-tijd de bijeenkomst Toptalent ontmoet Rolmodel georganiseerd. De rolmodellen waren mensen uit de top van de rijksdienst, óók mannen; de toptalenten waren allemaal vrouwen. Via speeddategesprekken kregen talentvolle jonge vrouwen stageplekken of ruilplekken. Zo merkten meer mensen hun talenten op en konden ze snel doorstromen.”

Persoonlijke relaties

Het onderhouden van persoonlijke relaties had bij Sint eveneens topprioriteit: bij de gemeente Amsterdam, maar later ook als SG van VROM en tijdens haar bestuursvoorzitterschap in het ziekenhuis. “Je moet gewoon naar mensen toegaan. Ik stelde me dan voor als gemeentesecretaris en vroeg directeuren mij uit te leggen wat hun dienst doet. Hoe processen werken en waar de dilemma’s zitten. En hoe het met de wethouder gaat. Zelf naar mensen toegaan werkt beter dan ze allemaal naar het stadhuis aan de Amstel te laten komen. Zo ingewikkeld is dat toch niet? De sleutel tot gezag en respect is ook dat je oprechte interesse hebt in wat mensen doen.”

Wanneer grijp je in als topmanager?

Als gemeentesecretaris hield Sint zich onder meer bezig met de ‘deconfiture’ (mislukking) van het informatiesysteem voor de sociale dienst: het lukte Amsterdam maar niet om grip te krijgen op de buitensporig hoge aantallen bijstandsuitkeringen. De hamvraag voor Sint was of de ambtelijke leiding van de sociale dienst in staat was de controle terug te krijgen. Nee, bleek uit analyse. Dus was het tijd om als topmanager in te grijpen: “Ik heb de portefeuillehouder in het college aangespoord om op te treden. Natuurlijk kon hij op mijn steun rekenen en op die van de wethouder en de directeur Personeel & Organisatie, maar het moest van hém uitgaan. Deed hij niks, dan betrof het niet langer een ambtelijk probleem, maar een politiek probleem.”

Volendam en Enschede

Niet elk incident vereist bemoeienis van de ambtelijke top. Maar toen Sint in augustus 2000 SG VROM werd, speelden er al twee ‘politiek hete’ zaken: de vuurwerkramp in Enschede (mei) en een half jaar later (december) de brand in Café de Hemel in Volendam. “Met dergelijke dossiers heb je ook als SG absoluut te maken. Sowieso omdat er verschillende dienstonderdelen bij betrokken waren, zoals Inspectie en Milieu, maar natuurlijk ook omdat het politiek complex was. Bovendien zat er bij Enschede een interdepartementale component aan, omdat het toezicht op ‘aan munitie gelijk te stellen stoffen’ eigenlijk bij Defensie lag.”

De onhoudbare positie van de minister

Ook de Schipholbrand (2005) had een grote politieke impact. Sint kreeg, net als de andere intimi op hoog ambtelijk niveau, het conceptrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid onder ogen. “Toen wist ik direct dat de positie van justitieminister Piet Hein Donner onhoudbaar was. De twee betrokken ambtelijke diensten – de dienst Justitiële Inrichtingen en de Rijksgebouwendienst – hadden te goeder trouw gehandeld, maar er waren wel elf mensen omgekomen. Je kon gewoon inschatten dat daarvoor bewindspersonen politieke verantwoordelijkheid moesten nemen. Niet omdat ze schuldig waren, maar omdat dit zo groot was.”

Behalve Donner trad ook VROM-minister Sybilla Dekker af. Sint voerde een gesprek over dit onvermijdelijke lot met haar. Dat zij zelf voor diezelfde afweging had gestaan, hielp enorm: “Met de WAO-crisis was mijn positie als PvdA-partijvoorzitter onhoudbaar geworden, ook al was het volstrekt onrechtvaardig dat ik de schuld kreeg van die crisis. Ik kon dus uit eigen ervaring spreken: hoe onrechtváárdig het voelt om te moeten opstappen, en dat het toch moet.”

Aftreden, maar hoe?

Bij een noodzaak tot aftreden ontstaat er ‘een staatsrechtelijke discussie onder fijnproevers’: ga je vóór het debat, ga je erna, laat je je wegsturen door de Kamer of ga je optreden in plaats van aftreden? “De koninklijke weg is mijns inziens zoals demissionair defensieminister Jeanine Hennis-Plasschaert het (in 2017, red.) deed: je gaat het debat aan met de Kamer tot en met de eerste termijn en dan trek je je conclusies. Als SG moet je met je minister praten over wat nu de beste weg is. Aftreden, het Kamerdebat aangaan? In het geval van de Schipholbrand wetend dat het ging om de dood van elf mensen.”

Bij Hennis-Plasschaert ging het om een ongeluk met een mortier tijdens een oefening in Mali, en met die ontploffende munitie ook over de dood van mensen. “Als mensen onder de hoede van de Rijksoverheid door een rottige samenloop van omstandigheden het leven laten, weet je dat er geen sprake kan zijn van óptreden. Zo ook bij het dossier van de Schipholbrand. De uitkomst was dus absoluut zeker van tevoren: die beide bewindslieden waren verantwoordelijk, maar zeker niet schuldig. Op de ochtend voor het Kamerdebat kondigden zij hun aftreden aan.”

“Je krijgt bij mij heel veel ruimte en je mag heel veel doen, maar houd mij op de hoogte.”

Ambtelijke versus ministeriële verantwoordelijkheid

Met name het aftreden van Donner had een grote impact in CDA-kringen. Zo ontstond daar de discussie of niet ook de twee topambtenaren van enerzijds de dienst Justitiële Inrichtingen en anderzijds de Rijksgebouwendienst moesten aftreden. Maar Sint ging hier dwars voor liggen en sprak er indringend over met Pieter Winsemius (tijdelijk opvolger van Dekker op VROM): “Die twee mensen droegen helemaal niet de verantwoordelijkheid op het moment dat de Schipholzaken speelden. Het kan niet bestaan dat een topambtenaar die part noch deel heeft aan hoe bijvoorbeeld de penitentiaire inrichting op Schiphol gebouwd was, moet aftreden. Topambtenaren zijn geen ministers: ze dragen geen politieke verantwoordelijkheid, maar ambtelijke verantwoordelijkheid.”

“We zaten op een rijdende trein die over een spoor reed, maar hadden niet in de gaten dat een trein daarnaast een andere afslag aan het nemen was.”

9/11 – het nieuws wordt bekend

Nog een groot crisismoment in Sints beginperiode als SG is 9/11. “Die aanslag gebeurde rond drie uur ’s middags, Nederlandse tijd, maar ik hoorde het pas later. Wie het wel direct wisten, waren de chauffeurs van de dienstauto’s die beneden in de wachtruimte zaten te wachten op een nieuwe rit. Zij zagen het op televisie gebeuren, maar durfden niet naar ‘boven’ – zo noemden ze dat – te bellen om te zeggen dat er iets bijzonders was gebeurd. Pas toen het tweede vliegtuig in de torens vloog, een uur later ongeveer, bereikte ons ‘boven’ het nieuws.”

9/11 – reactie van het kabinet

Sint had om vier uur nog een vergadering bij BZK, waar ze plichtsgetrouw naartoe ging. Maar al snel stelde ze voor de vergadering te staken, omdat ze er met haar hoofd niet bij was. Terug bij VROM besloot ze na nog wat televisiebeelden te hebben gezien, VROM-minister Jan Pronk te vragen hoe het kabinet op de aanslag ging reageren. “Pronk zat alleen op zijn kamer, met net zoveel emoties als ik zelf had. Ik vroeg hem of het kabinet niet bij elkaar kwam. Hij keek me aan en zei: ‘Dat vind jij dus ook?’ Ik vond dat minister-president Wim Kok een verklaring op de televisie moest geven. Dit was zo groot!”

9/11 – ministerraad bijeen

Pronk had Kok er al over gesproken, maar Kok wilde eerst een verklaring in de Kamer afleggen, en dat werd pas de volgende dag. “Ik vond dat te laat, het moest nú, waarop Pronk nog een keer met Kok belde.” Uiteindelijk riep Kok toch de ministerraad bij elkaar. Vanwege de uitzonderlijke omstandigheden vroeg hij elke minister één ambtenaar mee te nemen. “Zodoende ben ik met Pronk meegegaan naar de Trêveszaal, mijn enige keer ooit trouwens. Alle ambtenaren zaten ambtelijk naast hun bewindspersoon, maar we hadden geen rol in die dialogen. Kok oefende wat hij ongeveer ging zeggen en sprak dat vervolgens om acht uur ‘s avonds uit.”

Moord op Fortuyn

Minstens zo schokkend was de moord op Pim Fortuyn, op 6 mei 2002. “Ik was toevallig voor zessen thuis. De radio stond aan, en om twee minuten over zes werd de moord op Pim Fortuyn wereldkundig gemaakt. Dat was choquerend, ik was verbijsterd. Ik had al grote bedenkingen over dat taartincident, eerder. Je kunt het hartgrondig met iemand oneens zijn, maar je benadert iemand niet persoonlijk op zo’n bedreigende manier.”

Sint werd overdonderd door hoe fel en antilinks de reactie op de moord was. PvdA-fractievoorzitter Ad Melkert moest de gordijnen dichtdoen en de politie van Den Haag had de grootste moeite om het Binnenhof te beschermen tegen een woedende menigte. “Op zich waren mensen natuurlijk terecht woedend. Want Fortuyn had zich in die periode, eerst met Leefbaar Rotterdam en vervolgens, in de aanloop naar de verkiezingen van 25 mei, opgeworpen als de vertolking van de enorme onderstroom van onvrede die zich had opgehoopt.”

Wat je niet ziet, bestaat niet

De maatschappij vertoonde een groeiende tweedeling. Toch werd ondanks allerlei verkenningen een Paars III-kabinet voorbereid. “Achteraf gezien was dat enorm aanmatigend. We lazen totaal verkeerd wat er echt in de samenleving en onderstroom speelde. Noch de politiek, noch de SG’s of DG’s zagen dat. Zelfs een ministerie van SZW, dat contacten heeft met organisaties die midden in de samenleving staan, zag het niet. Dus we zaten op een rijdende trein die over een spoor reed, maar hadden niet in de gaten dat een trein daarnaast een andere afslag aan het nemen was.”

Een andere politieke wind

Bij de verkiezingen op 25 mei 2002 behaalde de LPF 24 zetels. Het was Sint meteen duidelijk dat er een kabinet van VVD, CDA en LPF zou komen, en geen gedoogkabinet. Nog voordat VVD’er Henk Kamp formeel zou worden benoemd tot minister van VROM, peilde Sint bij hem of haar PvdA-achtergrond, gezien de gewijzigde maatschappelijke verhoudingen, voor hem acceptabel was. Ze liet hem weten dat ze niet blind was voor de verkiezingsuitslag en dat als haar politieke kleur voor hem of voor het kabinet een probleem was, ze haar functie zou neerleggen.

“En toen zei Henk, me kaarsrecht strak aankijkend: ‘Ik vind het belangrijk dat mijn SG politiek gevoel heeft. De PvdA is voor mij niet besmet, en ik beoordeel mijn mensen altijd op hun daden.’ Oké, dacht ik, met deze minister kan ik wel verder. Voor mij was dat natuurlijk een geweldige opluchting. Maar ik vond gewoon dat ik dat punt vóór andere gespreksonderwerpen op tafel moest leggen. Dat hoort ook bij je rol.”

‘Ontpronken’

Op de eerste dag van Kamps ministerschap, op 23 juni 2002, heette Sint hem in de grote hal, ten overstaan van honderden ambtenaren, welkom. Ze benadrukte dat hij erop kon rekenen dat alle aanwezigen hun uiterste best zouden doen om zíjn politieke agenda te realiseren. Later spraken mensen haar erop aan dat ze wel een fors statement had gegeven. “Dat was ook zo. Want daarvoor was Pronk minister van Milieu, dus het departement moest ‘ontpronken’.”

Sint wilde vooral ook aan haar eigen ambtelijk apparaat het signaal afgeven dat er een andere politieke wind waaide. En dat zij als links departement toch déze minister van dít kabinet in staat moesten stellen om zíjn politieke agenda waar te maken. “Ik wilde in het openbaar tegen mijn mensen in het departement zeggen: ‘Wij realiseren ons dat de politieke agenda duidelijk verschoven is en dat het onze professionaliteit als ambtenaren is om daarin mee te gaan.’ In die zin is het ambtelijk apparaat neutraal."