“Leef je in en ga de dialoog aan”

Leef je in en ga de dialoog aan

Johan Remkes begon als raadslid, statenlid en gedeputeerde in Groningen. Later werd hij Kamerlid, (in)formateur, adviseur in crisissen en commissaris van de Koning(in). Als staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) tijdens Kok II (1998 tot 2002) had hij Stedelijke Vernieuwing en Volkshuisvesting in zijn portefeuille. Hij was minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in de kabinetten-Balkenende I tot en met III (2002 tot 2007). Na zijn ministerschap zat hij tot halverwege 2010 in de Tweede Kamer. Daarna kwam hij meer buiten de ‘Haagse bubbel’ te staan. Bijvoorbeeld als waarnemend commissaris van de Koning in Limburg in 2021. Hij zag in de jaren de tijdsgeest veranderen: “Alles heeft zijn eigen dynamiek, dat moet je rustig laten plaatsvinden.” Luisteren is voor hem van cruciaal belang. “Geef mensen niet altijd gelijk, maar leef je in en ga de dialoog aan.”

Johan Remkes was al jong politiek actief. Hij was voorzitter van de JOVD en werd later lid van Gedeputeerde Staten van Groningen. In oktober 1993 werd hij lid van de Tweede Kamer. Na de verkiezingen van 1998 werd het tweede Paarse kabinet geformeerd. Remkes was inmiddels viereneenhalf jaar Kamerlid voor de VVD en werd gepolst door toenmalig VVD-fractievoorzitter Frits Bolkestein: ‘Wil jij staatssecretaris worden?’ ‘Het hangt ervan af wat de portefeuille is’, had Remkes geantwoord. ‘Iets fysieks’, kreeg hij te horen. Dat is nogal ruim, vond Remkes, maar Bolkestein kon hem op dat moment niet meer vertellen. Aan het eind van de dag kreeg hij te horen dat het om VROM ging. “Mijn volgende vraag was: ‘Wie wordt dan minister?’ Dat is niet onbelangrijk als staatssecretaris.” Bolkestein kon die naam nog niet noemen. Toen Remkes de volgende ochtend naar de radio luisterde, werd zijn eigen naam toch al genoemd. Jan Pronk (PvdA) bleek minister van VROM te worden. “Toen dacht ik: het zal toch niet waar zijn, want ik had een bepaalde indruk van Pronk. Achteraf heb ik uitstekend met hem samengewerkt. Hij liet ook veel ruimte voor de staatssecretaris.”

"Dan val je eigenlijk helemaal terug op jezelf en moet je op grond van je eigen gezonde verstand de inhoudelijke prioriteiten voor de komende jaren kiezen"

Prioriteiten kiezen

Zo werd Remkes staatssecretaris van VROM. Het departement paste bij hem, vindt hij. “Ik heb me daar inhoudelijk altijd op mijn plek gevoeld.” Er lagen grote opgaven in stedelijke vernieuwing en volkshuisvesting, en dat leek hem een ‘geweldige uitdaging’. Regeerakkoord noch partijprogramma gaven substantiële richting voor zijn portefeuille, hij moest het dus zelf invullen. “Dan val je eigenlijk helemaal terug op jezelf en moet je op grond van je eigen gezonde verstand de inhoudelijke prioriteiten voor de komende jaren kiezen.” Als VVD’er gaf hij een liberale draai aan die prioriteiten. Hij zette de verkoop van corporatiewoningen op de agenda. “De klassieke VVD-boodschap: het eigenwoningbezit.”

Een warm bad

Als kersverse staatssecretaris werd hij ingewerkt door de ambtelijke organisatie. “Je wordt op het departement in een warm bad ontvangen en uitstekend wegwijs gemaakt. Je hebt je introductiedossiers en dergelijke. Ik was natuurlijk redelijk gepokt en gemazeld, dus ik wist ook wel wat de verantwoordelijkheid was, voor welke opgave ik werd geplaatst, en hoe het allemaal wel en niet functioneert.”

Vanuit zijn ambtelijk apparaat kreeg hij ook gerichte adviezen in die beginperiode. Van de toenmalige DG Volkshuisvesting kreeg hij mee dat het aparte DG-schap Volkshuisvesting in stand moest blijven, omdat dat voor een goede bediening van de staatssecretaris essentieel is. Remkes was het daar mee eens. “Dat stond scherp op mijn netvlies en zo is het ook gegaan.”

Hoewel dat niet gebruikelijk is, was Remkes als staatssecretaris aanwezig bij het Constitutioneel Beraad, waar meer gedetailleerde afspraken over portefeuilleverdelingen in het kabinet worden gemaakt. Zijn ambtelijke organisatie had hem er goed op voorbereid. “‘Daar moet je echt goed geïnformeerd naartoe gaan’, was de boodschap die ik meekreeg.” De reden: een overlap van portefeuilles met de minister voor Grotestedenbeleid. De kans was daarom niet denkbeeldig dat die minister daar ‘allerlei grepen in de kas’ wilde doen. Die kas was het Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing, waar Remkes als staatssecretaris over ging. “De boodschap: ‘Laat dat niet gebeuren’ kreeg ik wel in alle helderheid en duidelijkheid mee.”

"Alles heeft zijn eigen dynamiek en dat moet je op een gegeven moment ook rustig plaats laten vinden"

Woorden doen ertoe

Voor Remkes doen woorden ertoe. Het is dus niet verrassend dat in zijn tijd als staatssecretaris het terrein van de Volkshuisvesting al snel werd hernoemd tot ‘Wonen’. “Ik vond Volkshuisvesting een nogal paternalistische term; het volk wordt lijdzaam gehuisvest. Wonen is ook een activiteit, dat was voor mij de belangrijkste motivering om de terminologie te veranderen.” De nieuwe benaming kreeg beslag in de nota ‘Mensen, wensen, wonen’ van Remkes en Pronk.

In Rutte IV werd die naamsverandering overigens weer teruggedraaid. De portefeuille van minister Hugo de Jonge heette gewoon weer Volkshuisvesting.  Remkes was formateur bij dat kabinet: “Met een knipoog heb ik aan de formatietafel nog wel eens geroepen: ‘Hé, Pieter Heerma (onderhandelaar namens het CDA, red.), Wonen in plaats van Volkshuisvesting!’” Remkes snapt het wel. “Alles heeft zijn eigen dynamiek en dat moet je op een gegeven moment ook rustig plaats laten vinden. En ik snap dat er een zekere hang naar oude tijden ontstond, met alle tekorten op de woningmarkt.”

"Zelfregulering is tot op zekere hoogte mooi, maar uiteindelijk moet de wetgever het bepalen"

Doorgeslagen autonomie

Wat hem het meest is bijgebleven uit zijn periode als staatssecretaris van VROM waren de discussies met de corporatiesector. Die wilde meer autonomie en zelfregulering, hij wilde als wetgever duidelijke kaders meegeven. Hij rondde in zijn termijn de zogenaamde bruteringsoperatie af die voorganger Enneüs Heerma (CDA) twee kabinetsperiodes daarvoor in gang had gezet. Deze financiële operatie wordt ook wel ‘de verzelfstandiging van de woningcorporatiesector’ genoemd.

Remkes vond en vindt die zelfstandigheid doorgeslagen. “Dat was voor mij de reden om te zeggen: ‘Hier moet wel wetgeving komen.’ Toen is de Woonwet in de stijgers gezet. Ik vind het nog steeds buitengewoon jammer dat het volgende kabinet deze wet niet overnam, mede door een negatief advies van de Raad van State.” Zijn bedoeling was om met de Woonwet de zelfstandigheid van de corporatiesector te begrenzen. De zelfregulering die de sector wilde, was niet voldoende, vond Remkes. Hij noemt een aantal incidenten: het derivatenschandaal bij Vestia, het Zonnekoninggedrag bij de Amsterdamse woningbouwcorporatie Rochdale en het Rotterdamse Woonbron dat zich financieel vertilde aan de renovatie van de ss Rotterdam. “Dat kon allemaal ontstaan omdat er te veel wettelijke ruimte was gegeven. Daar heb ik me steeds onprettig bij gevoeld,” zegt Remkes. Hij leerde een belangrijke les: “Zelfregulering is tot op zekere hoogte mooi, maar uiteindelijk moet de wetgever het bepalen.”

"Toen werd me geadviseerd: ‘Doe dat niet, dat is onverstandig, het is een wespennest’ "

Te veel bescherming

Een andere les die hij leerde was dat ambtenaren er soms te veel op gericht zijn om hun bewindspersonen te beschermen. Hij geeft een voorbeeld: “Ik herinner me een bouwproject in Dordrecht waar van alles fout zat. De aannemer was failliet gegaan, en de mensen die die huizen hadden gekocht, zaten natuurlijk met de handen in het haar. VROM had daar subsidie in gestoken. Er waren twee garantiefondsen voor de woningbouw en die kwamen er samen niet uit. Toen heb ik op een gegeven moment gezegd: ‘Ik ga daar naartoe en wil met de mensen praten om toch een aantal knopen door te hakken.’ Toen werd me geadviseerd: ‘Doe dat niet, dat is onverstandig, het is een wespennest.’ Uiteindelijk ben ik er wel naartoe gegaan. En toen ik daar als minister kwam, was het probleem snel opgelost.” De dreiging van een bestuurlijke interventie kan soms zeer helpen, is zijn conclusie.

"De spelregels van de ABD zijn gericht op ambtelijke doorstroming. Op zichzelf is dat goed, maar drijf het niet tot in het absurde door"

Stevig dwarsliggen

Bij de benoeming van een nieuwe DG op VROM ging hij op zijn strepen staan. “Ik had een geschikte kandidaat, maar volgens de spelregels van de Algemene Bestuursdienst (ABD) zat die al te lang op VROM. Ik vond dat onzin.” Bij de benoeming van een SG of DG deed de minister van BZK – verantwoordelijk voor de ABD – zo’n voordracht mede namens de portefeuillehouder. “Toen heb ik Klaas de Vries (toenmalig minister van BZK, red.) aangeschoten en gezegd: ‘Klaas, je kunt vergeten dat je mede namens mij een kandidaat voordraagt die ik niet wil.’ En zoals het dan gaat, sluit je een compromis.” Het compromis was dat de interne kandidaat van VROM drie jaar DG mocht worden. Remkes kijkt terug: “De spelregels van de ABD zijn gericht op ambtelijke doorstroming. Op zichzelf is dat goed, maar drijf het niet tot in het absurde door. Dat is voor de ambtelijke deskundigheid en inhoudelijkheid gewoon niet goed.” De discussie met Klaas de Vries staat hem nog scherp op het netvlies. “Dan moet je op een gegeven moment wel even stevig dwars gaan liggen.” Het was voor hem dan ook een belangrijk punt. “Als er spanning zit en het klikt niet tussen de SG of DG en de bewindspersoon, dan merkt de hele organisatie dat.”

Toen hij later zelf minister van BZK was, kreeg hij met minister Bomhof (LPF) te maken, die juist van een DG af wilde. Daar stak Remkes als verantwoordelijk minister voor het ambtelijk apparaat een stokje voor. Dat lag anders dan het net genoemde voorbeeld, licht hij toe. “Bomhof had nog geen kennis gemaakt met de betreffende DG en begon onmiddellijk te roepen: ‘Ontslaan!’ De minister van Binnenlandse Zaken is verantwoordelijk voor een ordentelijke omgang met de ambtenaren. Als je dat laat gebeuren, is dat maatgevend, zeker aan het begin van een kabinetsperiode.” Zo ga je als bewindspersoon niet om met zittende medewerkers, vindt hij. “Die geef je op z’n minst de kans om na te gaan of er een klik kan zijn of niet.”

"Ik wist: naar de buitenwereld krijg ik nooit verkocht dat Fortuyn een bepaalde vorm van beveiliging zelf niet had gewild"

Persoonsbeveiliging als thema

Remkes werd minister van BZK in de kabinetten-Balkenende I, II en III. “Ik heb me altijd al geïnteresseerd voor de inrichting van ons binnenlands bestuur, dus daar was ik zeer tevreden mee.” Hij trad aan in een geladen sfeer, na de moord op Pim Fortuyn en met de LPF als coalitiepartner. Het onderwerp persoonsbeveiliging werd door de moord op Fortuyn een belangrijk thema tijdens zijn ministerschap. “Ik voerde overleg over de aanpassing van het beveiligingssysteem met de departementale top, de politie en andere functionarissen. Persoonsbeveiliging was de verantwoordelijkheid van Justitie en objectbeveiliging de verantwoordelijkheid van BZK, dus dat deed je samen als departementen. De discussies daarover had ik met minister Piet Hein Donner. Ik wist: naar de buitenwereld krijg ik nooit verkocht dat Fortuyn een bepaalde vorm van beveiliging zelf niet had gewild. Maar daar kom je naar buiten toe niet mee weg, want het verhaal is gewoon: de staat heeft er maar voor te zorgen.” In het beleid rond persoonsbeveiliging is toen een stevige wijziging aangebracht; een aanscherping met meer veiligheidswaarborgen.

"Ik kende Van Gogh ook persoonlijk vrij goed, dus los van de formele kant van de zaak had dat ook impact op mezelf"

Moord op Theo van Gogh

En dan was er die andere moord, die op Theo van Gogh. Het tekende niet alleen zijn ministerschap: “Ik kende Van Gogh ook persoonlijk vrij goed, dus los van de formele kant van de zaak had dat ook impact op mezelf.” Op de avond van de moord werd er een wake gehouden. “Rondom die manifestatie in Amsterdam ontstond gedoe (over de sprekers, red.), wat ik bepaald geen hoogtepunt vond. Dat leverde spanning op tussen de Amsterdamse politie, BZK en de AIVD. En de Kamer wilde natuurlijk goed geïnformeerd worden. Er is toen besloten om een integrale tijdlijn op te zetten. De informatie van BZK, de AIVD en de politie moest bij elkaar worden gebracht en daar deden zich natuurlijk nogal wat spanningen en interpretatieverschillen voor. Dat proces is me altijd bijgebleven.”

AIVD onder vuur

Over de informatieverstrekking rondom de AIVD (de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) kwam Remkes in botsing met de Tweede Kamer. Het debat ging over gelekte informatie uit de AIVD, die bij de Hofstadgroep terecht zou zijn gekomen. “Daar zat natuurlijk de nodige spanning bij, sommige informatie kon ik namelijk niet voluit delen. Ook de leden van de commissie Stiekem (andere benaming voor de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, belast met de parlementaire controle op de geheime aspecten van het overheidsbeleid rond de diensten, red.) kunnen van hun informatie in het Kamerdebat geen gebruik maken. Dat is heel onbevredigend. Maar andere smaken zijn er op dat moment niet. Het is dan ook volstrekt logisch dat die gespannen situatie zich ook parlementair doorvertaalt.”

Op deze kwestie werd hij ook door zijn eigen partij aangesproken. “Als minister heb ik altijd op vrij goede voet gestaan met de VVD-fractie in de Kamer. Dus ik wist wel welke discussies daar speelden en dat het allemaal wel goed zou komen. Maar ik wist ook dat de VVD een kritische bijdrage zou leveren, en dat begreep ik ook. Ik zou het erg hebben gevonden als ik de overtuiging had gehad dat er inhoudelijk een goeie grond voor die kritiek was. Die overtuiging had ik niet en heb ik nog steeds niet. De AIVD was in personele zin niet toegerust op de situatie.” Hij installeerde een commissie die een bestuurlijke evaluatie naar de wettelijke taken en bevoegdheden van de AIVD moest uitvoeren. “De commissie Havermans adviseerde uiteindelijk dat de AIVD versterkt moest worden. Daarnaast was de AIVD nog een jonge dienst (ontstaan in 2002, red.), de opvolger van de BVD, die moest wennen aan z'n nieuwe opdracht.”

De situatie vroeg dus om het verder uitbouwen van de dienst, juist toen de binnenlandse veiligheidssituatie zorgelijk was. Hoe verliep de discussie hierover in het kabinet? “Ik wist dat als ik een niet-voorziene claim wilde leggen op geld om de dienst te versterken, er een stevig rapport aan ten grondslag moest liggen. Dat was ook een reden om die commissie Havermans in het leven te roepen, met als opdracht: ‘Kijk naar de actualiteit en de dreigingen van nu, houd dat scherp tegen het licht en kom dan met heldere aanbevelingen.’ Die zijn er toen gekomen en dat was de basis op grond waarvan extra middelen beschikbaar zijn gekomen.” Om zijn voorstel erdoor te krijgen sprak hij eerst met minister van Financiën Gerrit Zalm: “Hij had de bereidheid, en ook in de ministerraad had iedereen in de gaten dat er iets moest gebeuren.”

Open samenwerken

Tijdens zijn ministerschap werkte Remkes nauw samen met Justitie. Hij vond het direct belangrijk dat die samenwerking goed zou verlopen, en maakte dat bespreekbaar. “Toen ik op BZK kwam, heb ik tegen minister van Justitie Piet Hein Donner gezegd: ‘In de beeldvorming staan beide departementen met de rug naar elkaar toe. Dat laten wij niet gebeuren.’ En zo is dat in de praktijk ook gegaan. De samenwerking met Donner is wat mij betreft altijd heel open geweest.” Hij noemt een voorbeeld: “We waren het bijvoorbeeld heel snel eens over de vorming van het NCTb (voorloper van de NCTV, red.) met als kwartiermaker Tjibbe Joustra.”

"Het valt me op dat bij de traditionele media soms de neiging bestaat om dat wat zich op de sociale media afspeelt als beeld neer te zetten, terwijl dat een geweldig misverstand is"

Er zijn altijd mensen met een mening

Als bewindspersoon had hij regelmatig met de media te maken. Hoe zag hij die in de loop van de tijd veranderen? “De dominante verandering is de sociale media. Als ik vanaf 1998 tot nu kijk, is dat een wereld van verschil. Het valt me op dat bij de traditionele media soms de neiging bestaat om dat wat zich op de sociale media afspeelt als beeld neer te zetten, terwijl dat een geweldig misverstand is. Wat daar tevoorschijn komt, is vaak niet maatgevend voor wat er onder de mensen wordt gevonden.” Met al die verschillende meningen moet je wel om kunnen gaan, vindt hij: “Of je nou bewindspersoon bent of je in een andere rol zit; als je opvattingen verkondigt, zijn er altijd mensen die daar iets van vinden, en daar moet je dan ook niet verbaasd over zijn.”

Over de verhouding tussen bewindspersonen en de entourage daaromheen is Remkes helder: “Ik vind dat de bestuursadviseur of de politiek adviseur misschien wel te dominant is opgerukt.” Zelf heeft hij in zijn jaren in Den Haag maar één keer een politiek adviseur gehad: als vicepremier, met de rol om het bewindspersonenoverleg goed voor te bereiden. “Verder heb ik die nooit gehad, en ik ben er ook geen groot voorstander van. De ambtelijke organisatie – het bureau-SG, de directoraten-generaal – moet ervoor zorgen dat de minister of staatssecretaris adequaat wordt bediend en moet daarbij ook op de politieke risico's wijzen. De rol van de politiek adviseur is om nauwe contacten met de fracties in de Kamer te onderhouden; dat kun je ook op een andere wijze regelen. In dat opzicht zit ik redelijk traditioneel in elkaar.”

"In de ambtelijk-bestuurlijke verhoudingen geldt voor mij het adagium: kritisch naar binnen, loyaal naar buiten"

Vertrouwen als basis

Remkes vertelt over een ander voor hem belangrijk principe: “In de ambtelijk-bestuurlijke verhoudingen geldt voor mij het adagium: kritisch naar binnen, loyaal naar buiten. Een minister moet in de richting van de Kamer vierkant achter zijn organisatie gaan staan, tenzij er echt iets fout is gegaan. En dat heeft niet iedereen even scherp op het netvlies.”

Wat betreft de relatie tussen de bewindspersoon en de topambtenaar is één punt cruciaal, stelt hij: “Het kernbegrip is vertrouwen. Je hoeft elkaar niet lief en aardig te vinden, en ik hoef ook niet te weten welke hobby’s de SG heeft. Het gaat erom: vertrouw ik de SG of DG, en heb ik ook voldoende vertrouwen in de deskundigheid en inhoudelijke advisering die ik krijg? Eigenlijk is dat wezenlijk voor iedere organisatie.”

"Geef mensen niet per se altijd gelijk, maar leef je in en ga de dialoog aan. Dat heeft mij sterk geholpen bij de advisering"

Buitenstaander

Na een politiek onrustige periode, ook binnen zijn eigen partij, viel kabinet Balkenende III en zat zijn ministerschap er in 2007 op. Remkes werd daarna onder andere Commissaris van de Koningin in Noord-Holland, waarnemend burgemeester van Den Haag en voorzitter van de staatscommissie Parlementair Stelsel. De afgelopen jaren werd Remkes geregeld betrokken bij het Nederlandse openbaar bestuur. Van Haagse insider werd hij meer een buitenstaander die los van de Haagse politiek staat. “Ik heb altijd geweten wat er buiten de Haagse bubbel wordt gevonden en gevoeld. Ik heb ook de eigenschap dat ik daar vrij onomwonden vertaling aan probeer te geven. En men zal ook wel zo af en toe mijn accent herkennen.”

Die status van buitenstaander kan erg behulpzaam zijn, vertelt hij. “Het meest recente voorbeeld is natuurlijk mijn rol bij het stikstofonderwerp in 2022, met het adagium: luister en leef je in. Geef mensen niet per se altijd gelijk, maar leef je in en ga de dialoog aan. Dat heeft mij sterk geholpen bij de advisering. Dat geldt trouwens ook in het algemeen voor bestuurders, op welke plek dan ook. Het is iets om heel scherp op het netvlies te houden, want we leven niet in een commandosamenleving. Dat wordt wel eens gedacht, maar zo zit onze samenleving niet in elkaar.”