“De minister van Defensie leeft in een internationale context, maar ‘all politics is local’”

Eimert van Middelkoop (ChristenUnie) was Tweede en Eerste Kamerlid, en werd daarna minister van Defensie in het kabinet-Balkende IV (2007 tot 2010). Daarnaast was hij ook negen maanden minister van Wonen, Wijken en Integratie (WWI). Van Middelkoop was verantwoordelijk voor de missie in Afghanistan, een gevoelig onderwerp, waar het kabinet uiteindelijk op viel. De minister van Defensie opereert in een internationale context, maar, zo ervaarde hij: “All politics is local. Uiteindelijk is de binnenlandse politiek beslissend.”

Eimert van Middelkoop was docent aan de Gereformeerde Sociale Academie in Zwolle toen hij politiek actief werd voor het Gereformeerde Politieke Verbond (GPV). In 1989 werd hij Kamerlid, vanaf 2000 voor de fusiepartij ChristenUnie. Een ministerschap lag voor Van Middelkoop niet in de lijn der verwachtingen. Hij zat inmiddels in de Senaat toen de ChristenUnie in beeld kwam bij de formatie van het kabinet-Balkenende IV, toen de SP en GroenLinks waren afgehaakt. Zijn partij was nodig voor een meerderheid. “Als mensen van de ChristenUnie worden gevraagd verantwoordelijkheid te dragen, weten ze niet hoe ze ‘nee’ moeten zeggen.” Bovendien was Van Middelkoop een van de weinigen in de partij met veel parlementaire ervaring. “Zo ben ik er ingerold.” Toen partijleider André Rouvoet belde en vroeg of hij beschikbaar was, zei hij direct ‘Ja’. “Dan moet je niet zitten miezemauzen en treuzelen.”

Een rare tombola

De ChristenUnie stond niet vooraan bij de verdeling van ministersposten in de coalitie met de veel grotere partijen CDA en PvdA. “Los van je persoonlijke ambities en mogelijkheden weet je dat Buitenlandse Zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken ondenkbaar zijn. Dat vond ik ook redelijk. Rouvoet vroeg: ‘Waar ben je eventueel voor beschikbaar?’ Toen heb ik gezegd: ‘Defensie en Ontwikkelingssamenwerking’; departementen die de grote partijen misschien wel aan ons wilden overlaten.” Later belde Rouvoet nogmaals: “Het gaat de goede kant op, we gaan het kabinet in. Denk ook eens na over Verkeer & Waterstaat en Economische Zaken.’” Posten die hem beduidend minder aanspraken. Toen Rouvoet zich weer bij Van Middelkoop meldde, zei hij: “Het wordt Defensie.” Een kwestie van geluk hebben, ziet Van Middelkoop. “Het is een rare tombola aan het eind van zo’n formatie, wanneer de posities worden toegewezen.”

Vruchtbare start

Van Middelkoop had weinig verwachtingen en beeld bij het ministerschap. “Ik ben nooit ambtenaar op een departement geweest. Ook in mijn partij waren er geen mensen met kabinetservaring. Aan de andere kant, ik heb lang genoeg in Den Haag gezeten om de formele kant van het ambt te kennen.” Desondanks was het wat onwerkelijk in het begin. “Alsof je een reis maakt door een land waarover je veel gelezen hebt, maar nooit eerder bent geweest.”

Hij beschrijft een klassiek startmoment. “Ik was op het paleis van de koning geweest en ging daarna naar het ministerie. Bij Defensie werd ik verwelkomd door een muziekkorps, erg leuk. Op een gegeven moment was iedereen weg en zat ik achter m’n bureau. Toen kwam mijn adjudant binnen; een marineofficier in een mooi uniform; een soort gemilitariseerde secretaris waarmee je nauw gaat samenwerken. Die zei: ‘Kom, we gaan naar het operatiecentrum.’” Daar kreeg hij zijn eerste briefing, over de operaties waarbij Nederland betrokken was. “Ik ben helemaal suf gebriefd die eerste maanden, daar zijn ze heel goed in bij Defensie. Kortom, ik werd op mijn verantwoordelijkheid gewezen, voor zover dat nodig was. Erg goed, want ik wist: als er nu iets gebeurt, kan ik het niet aan mijn voorganger vragen.” Hij spreekt dan ook van een vruchtbare start: “Ik werd onmiddellijk naar het niveau van verantwoordelijkheid getild waarop ik moest functioneren als minister.”

Je niche vinden

In het begin was het even zoeken naar zijn positie, vertelt Van Middelkoop. Want naast het departement had hij te maken met het uitvoerende apparaat, namelijk de krijgsmacht; de Commandant der Strijdkrachten (CdS) Dick Berlijn en later Peter van Uhm. Het tackelen van de problemen die hij tegenkwam moest hij dus ‘samen met anderen doen’, waarbij hij z’n eigen ‘niche’ moest vinden: “Vergis je niet, je hebt met militairen te maken die elkaar al tientallen jaren kennen, van de Koninklijke Militaire Academie of de Nederlandse Defensie Academie, zoals het tegenwoordig heet.”

"Na verloop van tijd raak je op elkaar ingespeeld"

Het dagelijkse ochtendberaad met de Commandant der Strijdkrachten en topambtenaren hielp hem om de verschillende rollen en expertises zichtbaar te maken. Ook zijn eigen rol. “Ik vond mijn niche. Het ging om leidinggeven, beslissingen nemen. Er werd natuurlijk soms naar me gekeken met een blik: wat vind jij ervan? Ik had ook momenten waarop ik tegen mijn SG zei: ‘Ton (Annink, red.), help eens even, bedenk een list.’ Zoiets kan best en gaat niet ten koste van je reputatie. Na verloop van tijd raak je op elkaar ingespeeld.”

In het regeerakkoord waren zijn prioriteiten als minister al bepaald voordat hij aantrad. “Daar moest ik aan wennen.” Bovendien kwam hij erachter dat de fractievoorzitters soms meer te vertellen hadden dan hij als bewindspersoon. Hij geeft een voorbeeld van het begrotingsoverleg, waar de fractievoorzitters en de minister van Financiën aan tafel zaten. “Daar zat je niet bij als vakminister. Een journalist vroeg daar eens naar en ik heb er toen opmerkingen over gemaakt. Arie Slob, onze fractievoorzitter, was not amused. Dat begreep ik best.”

Geheim overleg

De ChristenUnie moest leren wat het betekent om een regeringspartij te zijn. Van Middelkoop geeft een voorbeeld. “Je hebt als coalitiepartij op donderdagavond bewindspersonenoverleg (BPO, red.). Een van het meest geheime, maar misschien wel het belangrijkste overleggremium binnen een coalitie. Hoe verloopt zo’n BPO? “Meestal is dat pure anarchie met een slecht gearticuleerde agenda. Maar er worden ook dingen uitgewisseld die relevant zijn voor de bewindspersonen. Daar probeer je dan een standpunt over te formuleren. Dat overleg voltrekt zich altijd een beetje in het geheimzinnige. Daarom wisten wij het niet.” Voor Van Middelkoop waren die overleggen waardevol. “Je kan er een beetje op adem komen, er komt zoveel over je heen. Maar je kan daar ook je positie bepalen in de ministerraad en de politieke omgeving scannen; waar kun je last van krijgen?”

Altijd minister

De omgang met de media veranderde door Van Middelkoops nieuwe rol. “Ineens werden we interessant voor de journalistiek. Op onze congressen waren veel journalisten stomverbaasd dat ze een moderne partij aantroffen: ze waren er nog nooit geweest. Ik moest ineens uitkijken als er iemand aan mijn jasje trok. Je bent immers altijd minister, ook al denk je even van niet.”

Ministers worden anders behandeld door journalisten dan Kamerleden, ervaarde hij. “Als Tweede en later als Eerste Kamerlid had ik een behoorlijk goede en positieve media coverage. Ik werd regelmatig gevraagd als duider en zat 's avonds vaak in Den Haag Vandaag (tv-programma van de NOS destijds, red.).” Als minister veranderde dat: “Dan heb je geen krediet meer. Ze mogen je een aardige vent vinden, maar dat doet er niet toe.”

"You have to feed the beast"

Hij kreeg voor de omgang met de media goede ondersteuning vanuit het departement. “Ik had een persoonlijke woordvoerder die veel wist en me goed in de gaten hield. Ik waardeerde hem zeer en heb veel steun aan hem gehad. Hij kende de journalisten goed en kon me attenderen.” Een belangrijke les over de omgang met de pers leerde hij van de Engelse minister van Defensie: “You have to feed the beast. Dat is zó waar. Journalisten met camera of microfoon moeten gewoon tekst hebben: dat is hun werk. Als je dat eenmaal weet, kan je ze bedienen.”

Respect voor verantwoordelijkheid

Van oppositiepartij naar voor het eerst in de coalitie; dat verandert de relaties binnen de partij. Het Kabinet spreekt immers met één mond, de eigen ministers kunnen niet altijd de eigen partijstandpunten uitspreken. Hoe speelde dat bij de ChristenUnie? De meeste mensen waren trots dat we ineens in die positie waren. Het heeft jaren geduurd voordat iemand ook maar op de gedachte kwam om kritiek op ons te hebben.” Daar kwam bij dat de operatie in Afghanistan grote media-exposure had. “Er zaten hele serieuze momenten bij. Alle 25 Nederlandse militairen die daar sneuvelden; dat was in mijn tijd als minister. Dat je daar een verantwoordelijkheid in droeg, werd gerespecteerd. Terecht.”

Als minister van Defensie ging hij zoals wel wordt gezegd over leven en dood. Hoe ging hij daarmee om? “Als er sneuvelsituaties waren - en die zijn er gekomen - dan droeg je daar politieke verantwoordelijkheid voor. Dat wist ik vanaf het begin.”

De eerste Nederlandse militair die sneuvelde herinnert hij zich nog goed. “Korporaal Cor Strik. Ik zat in de auto op weg naar Naarden voor de uitvoering van de Matthäus-Passion. Ik liep direct naar de minister-president die daar ook was om hem te informeren.” Van Middelkoop had de boodschap voorbereid met zijn ambtenaren. “Hoe moet je acteren als zoiets gebeurt? Ik heb gezegd: ‘Dat moeten we een beetje protocolleren, zodat ik in de emotie van het moment geen dingen doe waar ik later spijt van krijg. En een beetje low profile, alsjeblieft.’” Dat werd gewaardeerd, ook bij de krijgsmacht, ervaarde hij. “De woordvoering over de feiten, het feitenrelaas, heb ik overgelaten aan de Commandant der Strijdkrachten. Ik ben een politicus.”

Nederland was nog niet gewend aan soldaten die sneuvelden. Gerdi Verbeet, destijds voorzitter van de Tweede Kamer, vroeg hem wat voor aandacht de Kamer moest geven aan het sneuvelen van korporaal Strik. “Ik zei: ‘Gerdi, ga er maar vanuit dat er meer volgen, dus doe het bescheiden. Meld het, zeg er iets over en ga gewoon verder.’ Daar is ze me later dankbaar voor geweest, want ze heeft het 25 keer moeten melden.”

Van Middelkoop had als minister van Defensie contact met de nabestaanden van de gesneuvelde militairen. “In het begin dacht ik: er komt vast eens iemand die mij verwijt dat zijn of haar zoon is gesneuveld. Dat is nooit gebeurd. Die nabestaanden wisten waar hun zoon of partner naartoe ging en wat de ernst daarvan was. Dat maakte het voor mij iets makkelijker om te dragen, maar het blijft emotioneel zwaar.”

Een hoop chagrijn

In de regering is lang gesproken over verlenging van de missie na augustus 2010, na vier jaar aanwezigheid. “Ik heb daar wel een fout in gemaakt, vind ik zelf.” Achteraf ziet hij dat de verwachting dat de missie na nog eens twee jaar afgelopen zou zijn niet aansloot bij de internationale context. “Het was onnozel om te denken dat je dan na vier jaar gewoon weg kon gaan. We waren een van de lead nations in het zuiden van Afghanistan.” Nederland had bovendien een goede naam opgebouwd binnen de NAVO. “Omdat wij leverden, zoals dat heet. Om dan te zeggen ‘we verlaten Afghanistan’ was voor Maxime Verhagen en mij een bron van grote ergernis en woede. We hebben eindeloos overlegd met de top van het kabinet. Er was een hoop chagrijn in die laatste maanden.”

"Het was onnozel om te denken dat je dan na vier jaar gewoon weg kon gaan"

Waarom maakte de PvdA zo’n punt van verlenging van de missie? “Het meest cynische antwoord kan het ware antwoord zijn: er waren gemeenteraadsverkiezingen.” Hij reflecteert: “Een Amerikaanse oud-politicus zei ooit: ‘All politics is local’. Tenslotte werd ook wat wij in Afghanistan deden, besloten in Den Haag. Daar is de lokale of binnenlandse politiek doorslaggevend.” De terugtrekking uit Afghanistan kwam dus voort uit binnenlandse dynamiek. Van Middelkoop: “Je zag in de loop van mijn termijn dat de waardering voor de krijgsmacht hoog bleef bij de Nederlandse bevolking, maar voor die missie nam die af. Dat vertaalde zich door in de houding van de PvdA.”

Meer verwachtingsmanagement

Achteraf gezien had hij misschien ook op een ander punt meer aan verwachtingsmanagement kunnen doen, geeft Van Middelkoop aan. Want was het nou een opbouwmissie of een vechtmissie? “In de Artikel 100-brief, waarin toestemming werd gevraagd om naar Afghanistan te gaan, stond dat er sneuvelsituaties denkbaar waren. Je moet een inschatting maken van de ernst van zo’n missie, die is niet zonder risico. En al leest iedereen dat, men heeft er nog geen beelden bij. Maar dan beginnen er militairen te sneuvelen, dat waren we niet meer gewend. De Tweede Kamer moest even een been bijtrekken. Het kabinet hoefde dat niet, daar kreeg ik altijd veel begrip, compassie en steun als ik voor de zoveelste keer een sneuvelsituatie meldde.”

Toch kon de Nederlandse betrokkenheid en aanwezigheid in Uruzgan een verschil maken, geeft hij aan. “De wezenlijke doelen van de missie liepen goed, net als onze woordvoering. Ook in debatten heb ik nooit problemen gehad. Mijn collega’s trouwens ook niet, want we zorgden daar voor stabiliteit. Zo kon Koenders dingen gaan opbouwen met zijn ontwikkelingsgelden.” Toen er eenmaal Nederlandse militairen omkwamen, kreeg de zaak meer ernst. “Dat is toch iets anders, na verloop van tijd hing er een aura van ernst om m’n hoofd. Ik was de eerstverantwoordelijke, ook voor die situaties. Maar als je dat van tevoren stevig aanzet, loop je de kans dat je geen toestemming (voor zo’n missie, red.) krijgt. Een lastige afweging.”

3D-team

Advies kreeg hij uit zijn directe omgeving en kring van collega’s. “Ik had een politiek assistent, een oud-fractiemedewerker uit mijn GPV-tijd, die ik goed kende. En ik had in mijn Kamertijd goede contacten opgebouwd met Maxime Verhagen, met Bert Koenders idem dito.” De overlegstructuur met deze twee collega’s bood hem een belangrijke adviesbron destijds: “Daar kon ik ook wel eens dingen droppen.” Het drietal werd het 3D-team genoemd: “Diplomacy, Defence en Development. Dat paste goed bij het type missie in Afghanistan. Je had al die begrippen nodig. Jaren later begonnen we aan de bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië. Kamerleden vroegen toen of de 3D-aanpak ook daar gegarandeerd was, maar die is niet aan de orde als je piraten wil bestrijden. Die term had zich zo vastgezet in de hoofden van mensen. De aard van de ISAF-missie, een stabiliteitsmissie, daar hoorde die samenwerking wel bij.”

"Diplomacy, Defence en Development. Dat paste goed bij het type missie in Afghanistan"

Zo’n departementale samenwerking is volgens Van Middelkoop niet vanzelfsprekend in Den Haag. “We hebben een structuur gecreëerd waarin er op weekbasis overleg was tussen de toppen van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Daar zaten de hoogste directeur Beleid, de Commandant Strijdkrachten en de directeuren-generaal Politieke Zaken van de twee departementen bij. Op mijn verzoek waren er ook een aantal topambtenaren van Ontwikkelingssamenwerking bij. Later heb ik begrepen dat het redelijk voorbeeldig was, zo’n samenwerkingsconstructie. Het was uit de aard van de missie geboren: het was noodzakelijk.”

Vertrouwen geven en nemen

In die (brede) samenwerking speelt wederzijds vertrouwen een grote rol. Iets dat Van Middelkoop ervaarde bij ingewikkelde Kamervragen die hij kreeg: “In mijn grote loodgieterstas zat een dossier met schriftelijke vragen, namens mij beantwoord, over een moordpartij van Afghaanse militairen bij Kabul. Daar zouden Nederlandse militairen in de buurt zijn geweest. Ik dacht: deze antwoorden moeten wel waar zijn. Zo niet, dan loop ik een buitengewoon serieus risico. Sterker nog, dat moet ik dan ook lopen. Ik heb die beantwoording toen meegenomen naar het ochtendberaad en ingebracht bij de rondvraag: ‘Ik heb deze vragen ter beantwoording in conceptvorm gekregen. Dit is toch waar wat hier staat?’ Mijn directeur Beleid antwoordde: ‘Eimert, jij kan en moet erop vertrouwen dat wat we je aanleveren waar is en klopt.’ Dat was wat ik wilde horen. Ik heb daarvan genoten, vertrouwen geven en vertrouwen nemen.”

Dat wederzijdse vertrouwen ervaarde hij overigens van het gehele departement, bijvoorbeeld rondom lastige momenten in de media of moeilijke debatten in de Tweede Kamer. “Dan staan ze als één man achter je, als je even de oren wordt gewassen door de oppositie. Ik heb veel aan de ambtenaren gehad, die mij op een gegeven moment goed kenden. Zij wisten dat je een minister af en toe aan zijn jasje moet trekken om hem tegen zichzelf in bescherming te nemen.” Andersom kon hij zijn parlementaire ervaring inzetten: “Het is belangrijk dat een minister vóór het apparaat gaat staan en zorgt dat allerlei wilde ideeën van de Kamer dáár blijven.”

Informeer de Kamer

Van Middelkoop is helder over zijn relatie met de Kamer: “Ik heb altijd alles aan de Kamer gemeld. Dat had ook te maken met mijn parlementaire ervaring. Ik wist: je houdt nooit iets geheim, nooit. Ik zei eens tegen de Commandant der Strijdkrachten: ‘Meld dit aan de Kamer.’ Die trok een gezicht of ik wel goed bij mijn hoofd was.”

"Ik heb altijd alles aan de Kamer gemeld. Dat had ook te maken met mijn parlementaire ervaring"

Hij kijkt dan ook met een goed gevoel terug: “Ik ben trots op een heleboel dingen die de militairen hebben gedaan en vooral hebben nagelaten. Er is na de missie niemand vervolgd voor een actie. Terwijl het Openbaar Ministerie ook in Uruzgan zat, en terecht. Al het handelen daar is getoetst aan de regels van het recht én de missieregels. Dat is natuurlijk hun professionaliteit, maar dat de missie nooit in het ongerede is gebracht omdat we de Kamer niet goed hadden geïnformeerd, dat is een bron van tevredenheid. Zo doen we dat in een democratie.”

All politics is local

Het kabinet viel vlak voor Van Middelkoops vakantie. “Ik lag op het strand in Tunesië toen ik werd gebeld door André Rouvoet. Er waren verschillende constructies denkbaar na de val, ook staatsrechtelijk. Daar was hij mee bezig. Hij vroeg me: ‘Wil jij het ministerie van WWI en van VROM erbij hebben?” Na overleg met zijn SG maakte Van Middelkoop de keus alleen WWI (Wonen, Wijken en Integratie) erbij te nemen. “Programmatisch stond ik achter de aandacht voor dit thema. Ook het integratiebeleid vond ik interessant, als socioloog en politiek denker. Het resulteerde erin dat ik 's ochtends Defensie deed, en een paar dagen in de week ging ik 's middags naar WWI.”

Tot slot benadrukt Van Middelkoop de bredere rol en internationale relaties van de minister van Defensie: “Vergeet niet dat die in een internationale context leeft. Dat is veel relevanter voor die minister dan men beseft. Toen we in de narigheid kwamen over de verlenging van de Uruzgan-missie, had ik voortdurend korte overleggen met mijn internationale collega’s. Die hadden belang bij een positieve beslissing. Die kende ik inmiddels goed, gelukkig. Je gaat er als minister ook over hoe Nederland ervoor staat in de wereld. Maar nogmaals, all politics is local. Uiteindelijk is de binnenlandse politiek beslissend.”