“Ik heb me nooit 'one of the boys' gevoeld”

“Ik heb me nooit 'one of the boys' gevoeld”

Hedy (Hedwig) d’Ancona was staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het kabinet-Van Agt I (1981 en 1982), en minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) in Lubbers III (1989 tot 1994). Als bekend activiste en feministe voelde ze zich nooit one of the boys. Door haar female gaze wist ze wie ze kon vertrouwen. Ze bleef dan ook dichtbij zichzelf: "Ik heb nooit anders gedaan of gepraat.” Tijdens haar Haagse werk voelde ze de plicht zoveel mogelijk haar feministische idealen te realiseren.

D’Ancona begon haar politieke carrière in 1974 in de Eerste Kamer. Eerder was ze al voor de lijst van de Tweede Kamerverkiezingen gevraagd. “Ik was zwanger van m’n eerste kind en vroeg een Tweede Kamerlid om advies: kon ik zo’n hoge plaats op de lijst wel accepteren? Hij vond van niet.” Ze werkte destijds als docent sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam. “Dat was te combineren met een lidmaatschap van de Eerste Kamer, want dat was maar één keer per week.”

Voor een jonger iemand was het vrij ongebruikelijk om in de Eerste Kamer te beginnen. Hoe kwam ze op de radar voor zo’n positie? “Ik schreef artikelen en was bekend als activiste en feministe. In Man Vrouw Maatschappij (Feministische Actiegroep, opgericht door D’Ancona en Joke Smit, red.) hadden we afgesproken dat als je voor de politiek werd gevraagd, je het moest accepteren. Want de besluitvorming rond de legalisering van abortus of de kinderopvang beslis je niet aan de keukentafel of met je activistische vriendinnen.” Ervaring in de politiek had ze echter niet. “Ik heb nooit in een afdelingsbestuur of de gemeenteraad gezeten. Ik werd gevraagd vanuit die andere hoeken en omdat ze langzamerhand in de gaten kregen dat ze wel eens een vrouw moesten vragen.”

"We werden geacht na te denken over de uitvoerbaarheid van beslissingen van de Tweede Kamer. Dat beviel mij wel"

Chambre de reflection

Het werk in de Eerste Kamer lag D’Ancona. “Wat me aanstond was dat het echt een chambre de reflection was. En ik kon mijn eigen portefeuille kiezen. Ik kreeg het advies om die te laten aansluiten bij wat ik al op de universiteit deed; volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. We werden geacht na te denken over de uitvoerbaarheid van beslissingen van de Tweede Kamer. Dat beviel mij wel.” Toen het wetsontwerp over de legalisering van abortus was aangenomen in de Tweede Kamer en naar de Eerste Kamer ging, droegen twee collega’s dit onderwerp aan haar over. “Een fantastische uiting van collegialiteit. De twee heren die dat deden, zeiden: ‘Hedy, jij hebt je hier altijd mee beziggehouden, dit moet jij doen.” Uiteindelijk miste één stem om die versie van het wetsontwerp aan te nemen. “Dat gebeurde pas bij het zesde ontwerp, geloof ik.”

"Hoe toegewijd ambtenaren zijn, dat heb ik altijd erg gewaardeerd en ook laten merken"

Klaar met de attitudeverandering

D’Ancona vergelijkt haar werk in de senaat met haar latere werk als staatssecretaris: “Het is een totaal andere wereld. Het werk in de Eerste Kamer verschilde niet zo van mijn publicitaire werk of het doceren. Maar bij het staatssecretariaat begreep ik niet eens hoe ik het moest doen.” In 1981 werd ze voor een staatssecretariaat gevraagd. “Ik kon kiezen tussen Volkshuisvesting en Emancipatie. Dat laatste onderwerp zat bij Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, bij de portefeuille Gezinspolitiek. André van der Louw zou daar minister worden en wilde dat dossier graag bij zich houden. Ik wilde het juist weg hebben bij CRM, omdat ik dacht: we zijn nu wel klaar met de attitudeverandering ‘anders kijken naar mannen- en vrouwenrollen’. Nu gaat het om de dingen die barricaderend werken om tot economische onafhankelijkheid van vrouwen te komen en tot de condities die dat mogelijk maken. Ik vond dus dat we toe waren aan maatregelen die vrouwen in staat stelden om buitenshuis te gaan werken.” Een nieuwe richtlijn over gelijkheid rondom sociale wetgeving was bovendien ophanden. Ze stelde een voorwaarde: “Ik zei: ‘Emancipatie wil ik het liefste doen, maar alleen onder Sociale Zaken. Omdat de richtlijnen daar binnenkomen, dat is veel directer. Uiteindelijk is het naar SZW verhuisd waar Joop den Uyl minister werd en Ien Dales de andere staatssecretaris.”

Ze ging aan de slag als staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het begin gaf de SG te kennen niet blij te zijn met het onderwerp emancipatie, hij wist er maar weinig over. “Ik antwoordde: ‘Verdiep je erin, lees de krant.’ En dat deed hij ontzettend. Na een paar weken zei ik: ‘Ik vind dat je nu wel op alle slakken zout legt’. Hij had zoveel seksisme ontdekt, dat ik het moest temperen.” Het liet haar ook iets anders zien: “Hoe toegewijd ambtenaren zijn, dat heb ik altijd erg gewaardeerd en ook laten merken.”

"Annelien Kappeyne van de Copello van de VVD kwam achter mij staan. Aanvankelijk was zij geen feministe, maar ze werd het in de kortst mogelijke tijd"

Nieuw beleid maken

Om te weten wat voor beleid ze moest maken, startte D’Ancona een studiegroep met ambtenaren, juristen en economen. “Samen maakten we een boekje over de oorzaak van het vrouwenvraagstuk. Uit het onderzoek van die groep bleek dat zowel de economische afhankelijkheid als de biologische uitrusting van de vrouw zorgde voor haar achtergestelde en onderdrukte positie. Toen zei ik: ‘Dan moeten we naast die economische afhankelijkheid ook iets doen aan beleidsontwikkeling voor dat biologische lot; geweld tegen vrouwen.’” Ze vroeg Ien Dales en Joop den Uyl een aantal colleges te volgen bij een feministische hoogleraar economie. En ze organiseerde een conferentie over de resultaten van de studiegroep. “De uitkomst van die Kijkduinconferentie is naar alle Tweede Kamerleden gestuurd met de opmerking dat ik daar beleid op wilde.” Maar voor het zover kwam, viel het kabinet-Van Agt I. Toch verdween het onderwerp niet van het netvlies bij de Kamer. “Annelien Kappeyne van de Copello van de VVD kwam achter mij staan. Aanvankelijk was zij geen feministe, maar ze werd het in de kortst mogelijke tijd. Zij heeft de onderwerpen uit de Kijkduinconferentie opgepakt. Dat vond ik zo bijzonder. Als het over die lotsbestemming ging, die afhankelijkheid, refereerde ze in de Kamer altijd aan mij. Dat hoor je bijna nooit en dat hoeft ook eigenlijk niet.”

"In de pers werd er al snel over vrouwen gezegd dat ze kwebbelden, kakelden of snaterden. En in sommige bladen stond dat mijn rokken te kort waren"

Problemen analytisch aanpakken

Vrouwen hadden duidelijk een andere positie in de politiek dan nu. “Er waren veel minder vrouwelijke Kamerleden en zeker minder vrouwen in het kabinet. Ik heb me nooit one of the boys gevoeld. Ik voelde me altijd verplicht om zolang ik daar zat, zoveel mogelijk ook mijn feministische idealen te realiseren.” Ook de media reageerden, zeker in die tijd, anders op vrouwen dan op mannen. “In de pers werd er al snel over vrouwen gezegd dat ze kwebbelden, kakelden of snaterden. En in sommige bladen stond dat mijn rokken te kort waren.”

Hoewel ze zag dat andere vrouwen zich in de politiek aanpasten aan de stijl van hun mannelijke collega’s, bleef ze haar eigen houding en werkwijze trouw. “Toen ik minister was, zei collega-staatssecretaris Aad Kosto: ‘Je bent nu wel minister, maar je doet en praat net zoals je vroeger deed en praatte.’ Toen zei ik: ‘Gelukkig maar, dank je wel voor het compliment.’ Ik heb nooit anders gedaan en was ook niet van plan om dat te veranderen. Overal waar ik kwam, probeerde ik de problemen vanuit een analytische, studieuze manier aan te pakken.”

Af en toe botste die benadering met de (vaak ongeschreven) politieke spelregels. “Er werd een keer een boekje over een vrouwenonderwerp besproken in de Tweede Kamer en dat werd behoorlijk afgekraakt. Ik gaf aan dat ik vond dat de Kamerleden gelijk hadden; ik vond het ook niks. Na afloop zeiden mijn ambtenaren vertwijfeld dat dit toch niet de bedoeling was van een Kamerdebat. Ik zei: ‘Maar jullie hebben me nooit gezegd dat ik die onzin moest verdedigen!’ Het was uiteindelijk niet zo belangrijk, behalve dat ik het me herinner als een bewijs van mijn onkunde toen.”

Een ander voorbeeld: “Als staatssecretaris had ik arbeidsomstandigheden en volwasseneducatie in m’n portefeuille. Er was een plan om grote ministeries te vormen voor verwante onderwerpen. Ik had daar overleg over met de betrokken ministers en vond het een goed idee. Naderhand zeiden mijn ambtenaren handenwringend: ‘Wat heeft u weggegeven?’ Ik zei: ‘Weggegeven? We hebben een verstandig gesprek gevoerd. Het kan wel eens goed zijn om verwante dingen in elkaars nabijheid te hebben.”

Geen duw uit Brussel

Na D’Ancona’s staatssecretariaat zat ze vanaf 1984 in het Europees Parlement en werd ze in 1989 gevraagd voor het ministerschap van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC). “Ik zat daar prima, bijvoorbeeld als voorzitter van de Vrouwencommissie. Het was veel studieuzer, minder politiek en heel analytisch. Maar ik werd gebeld door Wim Kok (partijleider PvdA, red.) en kreeg nauwelijks de tijd om na te denken. Het was geen duw uit Brussel, want ik vond Europa fantastisch.” Eenmaal thuis sprak ze Hans Simons, die veel politieke ervaring had en als staatssecretaris Volksgezondheid werd genoemd. Hij probeerde haar over te halen: “‘Laten we dit samen doen.’ En toen deed ik het, uit nieuwsgierigheid en gevleidheid dat je voor zoiets belangrijks werd gevraagd.” Ze ervaarde het als een fijne samenwerking: “Hans Simons had zijn eigen terreinen en bemoeide zich niet met die van mij. Ik vond hem een prettige houvast in zo'n groot departement. En het omgekeerde was ook waar.”

"Ik schreef: ‘kip’ en zei tegen die mannen daar: ‘De Derde Wereldoorlog is niet uitgebroken, dit stond er op dat briefje"

Klont uit de vriezer

Er kwam veel op D’Ancona af als minister. “Ik heb erg hard gewerkt. Ik noem het altijd een combi van uitbuiting en verwennerij. Uitbuiting omdat je totale privébestaan wordt opgeslokt. De verwennerij bestaat eruit dat alles wat die uitbuiting barricadeert, wordt weggenomen. Als je thuis een gebroken ruit had, werd dat voor je geregeld.” Toch bleven er als gescheiden moeder met twee jonge kinderen nog flinke uitdagingen. “Ik had een keer overleg met de ambtenaren Sociale Zaken van de vier grote gemeenten. Toen kwam de secretaresse binnen met een briefje met een vraag van mijn dochter: of de klont die ze uit de vriezer had gehaald kip was of iets anders. Ik schreef: ‘kip’ en zei tegen die mannen daar: ‘De Derde Wereldoorlog is niet uitgebroken, dit stond er op dat briefje. Daar hebben jullie nooit wat mee te maken; jullie hebben een vrouw thuis, ik niet.’ Ik leerde goed organiseren, anders kon het natuurlijk niet. Wel werd er veel van je schouders gehaald, je werd totaal ontzorgd.”

"Heeft één van jullie ooit wel eens een luier verschoond?"

Twaalf garnalen in een kooi

D’Ancona’s eigen ervaringen als werkende moeder waren ook een inspiratiebron. Tijdens een bezuinigingsronde moest ze langs bij de minister van Financiën en een hoge ambtenaar voor zogenaamde biechtstoelgesprekken. “Mijn eigen ambtenaren mochten niet mee naar binnen, terwijl zij er door mij al van overtuigd waren hoe belangrijk kinderopvang was voor vrouwen en de werkgelegenheid. Dat als vrouwen gingen werken, we er allemaal rijker van zouden worden, die vrouwen in het bijzonder. Toen moest ik dus langs bij die twee heren. Om te bezuinigingen hadden ze laten uitrekenen dat er in de kinderopvang niet acht baby's door één persoon konden worden verzorgd, maar dat het er best twaalf konden zijn.”

Die analyse viel bij haar niet in goede aarde. “‘Heeft één van jullie ooit wel eens een luier verschoond?’, riep ik. ‘Jullie lijken me niet goed! Die normen zijn opgesteld met onder andere psychologen en de vakbond. Je kunt die (kosten voor de, red.) kinderenopvang verkopen - ook naar buiten - als dat door deskundigen van een kwaliteitsstempel wordt voorzien. Het zijn bovendien opgeleide mensen die behoorlijk betaald moeten worden.’” Het verbaast haar nog steeds. “Dan komen die twee mannen die denken: je gooit gewoon twaalf van die garnalen in een kooi, daar hoef je verder niet naar om te kijken.” Ze slaagde erin het geld voor de kinderopvang veilig te stellen. “Mijn ambtenaren, die zaten te wachten, vroegen: ‘Hoe is het afgelopen?’ Toen gingen we koffie drinken en gevulde koek eten.”

Betrokken en loyaal

D’Ancona heeft positieve herinneringen aan de samenwerking met het ambtelijk apparaat. “Ik heb altijd het gevoel gehad dat ambtenaren daar werken om ongeacht wie daar zit de bewindspersoon te steunen, te helpen. Ze zijn zo betrokken, geven altijd het beste van zichzelf.” Ze geeft een voorbeeld van hoe de loyaliteit van ambtenaren naar hun bewindspersoon kan werken. “De DG Cultuurbehoud was van de VVD. Als er iets omstredens was op zijn gebied, maar wel een voorstel van mij, dan legde hij de VVD-Kamerleden uit hoe goed dat was en dat ze daarachter moesten gaan staan. Dat vond ik ontzettend bijzonder.”

Dat was in de tijd voor de Oekaze Kok, die het contact tussen ambtenaren en de Kamer beperkte om te voorkomen dat zij gevoelige informatie deelden. Desgevraagd vindt D’Ancona de oprichting van de Algemene Bestuursdienst (ABD) meer belemmerend voor de kwaliteit van het Rijk dan de oekaze. “Dat de top van de ambtenarij om de paar jaar wisselt, misschien in het kader van dat soort angsten (dat topambtenaren zelf met Kamerleden praten, red.).” Daardoor verdwijnt er veel deskundigheid, vindt ze. Deskundigheid die zij als bewindspersoon met weinig ervaring met de Tweede Kamer zelf nodig had gehad. “Als ambtenaren er maar lang genoeg zaten, hadden ze jaren met die Kamer gecommuniceerd.”

Bedreigd door sterke ambtenaren met inhoudelijke deskundigheid voelde ze zich niet. “Mijn manier van leiderschap gaat meer uit van samenwerking; luisteren in plaats van sturen met de rest maar achter je aan. Ik bewonder deskundigheid en slimheid. De ambtenarentop is echt bijzonder. Ik weet niet hoe het nu is, want die wisseling om de vijf jaar vind ik een armelijke situatie creëren, waarin de minister de ambtenaren niet meer honderd procent vertrouwt. Je moet ze wel vertrouwen.”

"Ik denk dat het de 'female gaze' is. Dat ik een intuïtieve blik had en wist wie ik meer kon vertrouwen dan anderen"

Achterin de musea

Hoe de samenwerking met ambtenaren in de praktijk kon uitpakken, bleek bijvoorbeeld in haar aanpak van het cultuurbehoud. “Dat was een groot, coherent plan over de jaren heen om erfgoed te beschermen. Echt een Deltaplan Cultuurbehoud.” D’Ancona liet zich door haar ambtenaren overtuigen van de noodzaak daarvan. “Ik had extra geld gekregen en zij wilden dat daaraan besteden. Ik aarzelde, maar ze hebben mij binnengeleid en rapporten geschreven. De eerste maanden heb ik alleen maar achterin de musea rondgelopen. Nooit via de museumvoordeur, altijd achterlangs. Daar konden ze me laten zien hoe gebroken de potten waren en hoe stoffig de documenten die in stukken uiteenvielen.” Ze liet zich overtuigen van de noodzaak en koos voor een structurele aanpak. “Niet dat we dan hier eens wat en dan daar eens wat deden. Ik zei: ‘Oké, maar dan gaan we ook wetgeving maken, zodat we dit over vijf jaar niet weer hoeven te doen.’”

Wat maakte dat ze zich liet overtuigen? “Ik denk dat het de female gaze is. Dat ik een intuïtieve blik had en wist wie ik meer kon vertrouwen dan anderen. Dat ambtenaren niet één klont vormen die over alles hetzelfde denkt, dat wist ik wel. Ik kreeg bijvoorbeeld verschillende visies van ambtenaren aangereikt en dacht dan: ik vind de jouwe beter dan die van hem. Dat vond ik het interessante van het vak.”

"In het begin zei ik maar wat. Maar ja, dan weet je nog niks en journalisten komen wel op je af. Je moet dan niet je mond houden, je moet zeggen wat je vindt"

Alleen die kranten…

In haar tijd als bewindspersoon had D’Ancona nog geen politiek adviseur, maar daar zou ze best behoefte aan hebben gehad, vertelt ze. “Je hebt wel eens iemand nodig om meer politieke kleur aan dingen te geven, die echt op de hoogte is van hoe het is gegaan.” Dat gold vooral in de omgang met de pers. “In het begin zei ik maar wat. Maar ja, dan weet je nog niks en journalisten komen wel op je af. Je moet dan niet je mond houden, je moet zeggen wat je vindt.”

De druk vanuit de media vond ze een van de lastigste dingen van het werk. Ze herinnert zich de momenten dat ze op het ministerie de kranten doornam en voorgeschoteld kreeg wat er over haar en haar portefeuille werd geschreven. “Dat klopte niet, ik vond dat ik onbegrepen was of verkeerd geciteerd. Daar kun je dan niet op reageren, maar ik had er wel ontzettend de pest over in.” Al leerde ze ook dat anderen soms anders keken naar het beeld dat over haar werd geschetst. “Ik kwam op een vrijdagochtend Jo Ritzen tegen op het Binnenhof, we hadden ministerraad. Hij vroeg: ‘Hoe vind je het eigenlijk om minister te zijn?’ Ik zei: ‘Ik vind het druk, ik moet keihard werken, maar ik vind het eigenlijk heel leuk. Alleen die kranten en de vreselijke dingen die zomaar open en bloot worden gezegd. Toen zei hij: ‘Er staat nooit iets rots over jou in de krant, wel over mij.’” Aan die aandacht in de media kon ze desondanks lastig wennen. “Ik dacht: het is veel fijner in het Europees Parlement. Europa, daar besteedt niemand aandacht aan, terwijl je daar ook het gevoel hebt dat je de wereld verandert. Misschien wel meer dan hier op een departement.”

"Een keer hebben twee asielzoekers in een korenveld geslapen omdat er geen ruimte was. Dat stond in alle kranten. Ik schaamde me dood"

Slapen in een korenveld

Het meest frustrerende in de samenwerking binnen het kabinet vond ze de houding ten opzichte van de opvang en huisvesting van asielzoekers. Als minister van WVC botste haar opvattingen over dit thema met bewindspersonen van haar eigen partij: staatssecretaris van Justitie Kosto en minister van Financiën (en partijleider) Kok wilden de instroom van asielzoekers beperken. Een ‘stevig en diepgeworteld verschil van inzicht’, aldus D’Ancona. “Dat begon bij de beperking van gezinshereniging, ik was daar om allerlei redenen tegen.” Wat haar naast ‘een algehele houding’ dwarszat, was dat het erg uitmaakte waar vluchtelingen vandaan kwamen. “Toen die situatie in Joegoslavië uitbarstte, moesten Kok en ik om zeven uur ’s ochtends op een station staan, want de Joegoslaven waren daar. Het hoorde erbij dat we ze verwelkomden; ik moest ruimte voor hen zoeken. Ik vond het niet frustrerend om die mensen op te vangen, want ze kwamen uit verschrikkelijke toestanden. Ik vond het frustrerend dat er zo'n verschil werd gemaakt.”

Het zoeken naar opvangplekken was ook in haar tijd niet gemakkelijk, en er ging nog wel eens wat mis. “Een keer hebben twee asielzoekers in een korenveld geslapen omdat er geen ruimte was. Dat stond in alle kranten. Ik schaamde me dood. Het werd terecht als schande gepresenteerd, maar het waren er maar twee en het was zomer. Moet je nu eens in Ter Apel gaan kijken...”

Ze geeft toenmalig minister Kosto ook erkenning. Hij had discretionaire bevoegdheid en kon daarmee in individuele gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen bij asielaanvragen. “Er kwamen vaak bedreigde journalisten en acteurs bij mij binnen. Ik stuurde die casussen door naar Justitie, want ik ging daar niet over. Maar wel altijd met een briefje: bedenk even dat... Terwijl hij in het openbaar wel eens tegen me zei: ‘Kom, denk er maar eens even over na’, of: ‘Jij praat nog net zoals tien jaar geleden’, heeft hij mijn discretionaire verzoeken altijd ingewilligd. Daar liep hij niet mee te koop, maar hij heeft het wel gedaan.”

Female gaze

Wat zou ze een nieuw kabinet willen meegeven bij het zoeken naar bewindspersonen? “Ik zou zeggen: let op mensen met een female gaze. Dat geeft het vermogen en de wil om het als een collegiale opdracht te zien. Jij bent er voor de ideeën. Je moet uitgesproken opvattingen hebben, maar je moet ook kunnen bouwen en samenwerken om het beste uit mensen te halen. Dat zijn overigens niet alleen vrouwen. Er zijn vrouwen die er een male gaze op nahouden en er zijn mannen die de female gaze hebben.”