“Tijd is je vriend: als je in de politiek haast hebt, verlies je het”

“Tijd is je vriend: als je in de politiek haast hebt, verlies je het”

De politieke carrière van Annemarie Jorritsma startte als ‘fijne vrijetijdsbesteding’. Maar na de gemeenteraad kwam de Tweede Kamer, werd ze twee keer minister en eenmaal vicepremier, was ze twaalf jaar burgemeester van Almere en nam ze zitting in de Eerste Kamer. “Mijn thuisfront hield me met de voetjes op de vloer. Wel ben ik harder geworden. Vroeger was ik van de harmonie en iedereen te vriend houden. Als minister heb ik geleerd om inhoudelijk een vijand te durven maken.”

Vrouw van 28

Als lid van de VVD-afdeling in Bolsward liet Jorritsma zich eind jaren zeventig regelmatig op het stadhuis zien. Dat een vrouw van 28 bij afdelingsvergaderingen aanwezig was, viel op: “Het was tamelijk uitzonderlijk en waarschijnlijk de reden dat ze me vroegen om gemeenteraadslid te worden. Met twee kleine kinderen en geen tijd voor een voltijdsbaan, dacht ik: mooi, de gemeenteraad vergadert op tijden dat ik gemakkelijk oppas kan krijgen of als mijn echtgenoot thuis is.”

Eenmaal binnen volgde ze in sneltreinvaart cursussen. Ze leerde moties maken, begrotingen lezen, spreken in het openbaar en verdiepte zich bij de VVD in liberale filosofie. Ook werd ze lid van Vrouwen in de VVD, in die tijd nog een noodzakelijke actiegroep. Jorritsma bouwde snel een netwerk op in de partij en kwam in 1982, volgens eigen zeggen ‘vrij toevallig’, in de Kamer terecht.

Keihard werken

Na de gemeenteraad volgde onverwachts direct een zetel in de Tweede Kamer. “De VVD groeide hard en zocht vrouwen. We kregen 36 zetels en ik was nummer 35. Dat was heftig.” Het was keihard werken: “Ik wist allang dat je het als vrouw een beetje beter moest doen dan de gemiddelde man en werkte me een slag in de rondte om snel een goed Kamerlid te worden.” Toen ze plots eerste woordvoerder V&W werd, was dat opnieuw schrikken. Ze las stapels brieven en stukken voor begrotingsbehandelingen en praatte veel met collega’s in de commissie. En ze maakte fouten: “In die beginfase heb ik verschrikkelijke fouten gemaakt. Zo tekende ik bij de eerste begrotingsbehandeling meteen een motie van de oppositie, zonder overleg met de fractie. Daarvoor kreeg ik ontzettend op mijn donder.” Toch noemt ze het durven maken van fouten voor dit werk een goede eigenschap: “Je moet niet te beroerd zijn om af en toe een fout te maken, want zonder risico’s kom je nergens.”

Frits Bolkestein

In 1994, twaalf jaar later, stond Jorritsma nummer 3 op de VVD-lijst. Frits Bolkestein had al gewaarschuwd dat de kans bestond dat ze minister zou worden. Als volksvertegenwoordiger in hart en nieren was ze daar niet direct enthousiast over. Een minister is iemand die tijdens gesprekken door ambtenaren wordt omgepraat en ingepakt, meende ze. Bovendien was haar beeld dat het ministerschap een eenzaam vak was, met een secretaresse in een piepklein kamertje. Ze zat op een pleintje bij een café in Edinburgh toen Bolkestein belde of ze minister van V&W wilde worden en besloot ter plekke dat ze geen ‘nee’ kon zeggen. “Ik had die portefeuille twaalf jaar gedaan en was in mijn partij dé expert op V&W. Dus ik zei ‘ja’ en moest op stel en sprong met het vliegtuig terug naar Nederland. Achteraf bleek het hartstikke leuk en was er van eenzaamheid geen sprake. Sterker nog: ik werd vanaf dag één fantastisch begeleid.”

Geweldige ondersteuning

De ontvangst op het departement beleefde Jorritsma als een warm bad. “En wat ik heel mooi vind: zowel op V&W als op EZ vertelde nooit één van de ambtenaren iets over mijn voorganger. Er werd dus niet geroddeld over degene die jij opvolgt. Dit gaf een prettig gevoel van veiligheid en de rustige gedachte dat zij dit ook niet bij jouw opvolger zullen doen.” De ondersteuning was bovendien geweldig. Als Kamerlid had ze een flatje op de Marktgracht: “Ik kwam op maandag met mijn autootje naar Den Haag, sjouwde met mijn koffer en liep ’s morgens naar de Kamer. Maar toen ik minister was, belde mijn chauffeur met de vraag: ‘Hoe laat had u opgehaald willen worden?’ Ik heb als minister nooit meer een koffer gedragen. Daarbij regelden twee secretaresses fantastisch elke afspraak en alle ondersteuning voor me.”

Ophouden met flauwekul

Als startende minister van V&W kende Jorritsma twee prioriteiten: een aantal grote projecten qua besluitvorming tot een goed einde brengen – dat stond ook in het regeerakkoord – en ophouden met allerlei ‘flauwekul’. Zo was er de gedachte dat er vervoerregio’s moesten komen. “Daar had ik vanuit de oppositie al enorm tegen gestreden. Op mijn eerste dag gaf ik meteen de opdracht daarmee te stoppen.” Dat de agenda van een minister van verschillende kanten onder druk staat, kostte Jorritsma weinig moeite. Eerste prioriteit is altijd de Kamer. “Het is heel eenvoudig: als de Kamer je roept, dan ga je. De beste manier om daaraan te ontkomen, is zorgen dat je daar geen ruzie maakt – in politieke zin. Want een Kamer die jou wil plagen, zorgt dat je elke week drie, vier keer wordt opgeroepen.” Tweede prioriteit is de ministerraad, elke dinsdagochtend en vrijdag. Daarna volgden afspraken, zoals een grootse opening waarbij de (destijds) Koningin aanwezig was. Al het andere moest wijken en ging tussendoor.

"Je moet niet te beroerd zijn om af en toe een fout te maken, want zonder risico’s kom je nergens."

Toegankelijk blijven

De politica merkte al snel dat je als minister van V&W vooral te maken hebt met belangenbehartigers op het terrein van verkeer en vervoer. Mensen van de milieubeweging, de ANWB, bazen van de luchtvaartmaatschappijen en alles ertussenin; voortdurend was ze in gesprek met voor- en tegenstanders van haar beleid. “Hartstikke leuk, maar de enige groep waar je nauwelijks mee spreekt, zijn de gewone burgers. Dat gebeurde alleen als ik voor de VVD op stap was.” Voor een toegankelijk persoon als Jorritsma was dit wennen. “Ik liep in een fabriek altijd even naar de werkvloer voor een praatje. Daar houd ik van. Maar dat ging dan over algemene dingen en nooit over een specifiek onderwerp.”

Haar thuisfront en sociale leven in Bolsward hielpen haar om zelf toegankelijk te blijven. Haar vrienden zag ze in de weekenden. Om de zaterdagen en zondagen vrij te houden, werkte ze veel ‘s avonds en in de auto van en naar Bolsward. “Belangrijk, want je vrienden en omgeving houden je met de voetjes op de vloer.” Thuis werd ze door haar echtgenoot en kinderen behoorlijk gecorrigeerd op slecht gedrag. Zo van: ‘Doe gewoon joh.’ “De eerste keer dat ik als minister op vakantie ging, is nog altijd een goeie grap in onze familie: ik stapte de auto uit en liet de deur achter me openstaan.”

Toch is Jorritsma in haar periode als minister wel veranderd. Zo is ze harder geworden en heeft ze geleerd om inhoudelijk een vijand te durven maken – alleen inhoudelijk, nooit persoonlijk. Waar ze ministers vijanden zag maken onder collega’s of door veeleisendheid hun eigen ambtenaren tegen zich in het harnas zag jagen, was zij daar voorzichtig mee. “Als het werk van een ambtenaar niet deugde, probeerde ik opbouwende kritiek te leveren. Je hebt er niets aan om je ambtenaren te demotiveren.”

Tijd als strategie

Ook haar collega’s hield ze graag te vriend; daar moet je immers zaken mee doen. “Zo kon ik met Margreeth de Boer, minister van VROM, fantastisch compromissen sluiten. Wij gunden elkaar onze successen bij het sluiten van deals.” Maar collega’s die tot het gaatje wilden gaan, hadden aan Annemarie Jorritsma een slechte. Dan maakte ze gebruik van een typisch politieke strategie: wie heeft de meeste tijd? “Je moet in de politiek nooit haast hebben, want dan verlies je het. Ik heb sommige collega’s echt tot wanhoop gedreven door steeds weer zonder oplossing te vertrekken. Dan dacht ik: jij krijgt straks haast en ik niet.”

Moest er een ingewikkeld stuk door de ministerraad, ook dan gold: heb geen haast. Jorritsma herinnert zich nog goed de schrik van die eerste keer: “Ik dacht dat het wel ging lukken, want ik had de inhoud in het bewindspersonenoverleg besproken en dacht dat mijn collega’s het met me eens waren.” Maar eenmaal in de ministerraad bleek iedereen negatiever dan gedacht. “Minister-president Wim Kok zei: ‘Dit wordt even van de agenda afgevoerd.’ Ik was helemaal van de kaart. Hoe kon dit nou? Zo leerde ik snel: de tijd is je vriend. Loopt iets niet, neem het dan onmiddellijk terug en probeer het later nog eens. Meestal gaat het de tweede keer als een mes door de boter.”

Wim Kok

Met Kok had Jorritsma een prima relatie. Ook vond ze zijn bestuursstijl fijn doordat hij conflicten niet direct zelf ging oplossen, maar ‘terugduwde’. Zo bleef er altijd ruimte om te escaleren. Bovendien vond ze hem een prettige voorzitter van de ministerraad. Hij had wel een opvatting, maar probeerde die zo min mogelijk partijpolitiek te laten zijn. “Soms had de PvdA het moeilijk met een onderwerp, en vond Kok het toch de beste oplossing. Dan droeg hij bij aan het vinden van een compromis.”

Jorritsma herinnert zich de persoonlijke verhoudingen in beide kabinetten als ‘ontzettend goed’. De ministersploeg deed veel samen: een sportdag, een uitje, samen eten, kerstdiners met cabaret. Kok investeerde daar veel in en zorgde altijd dat de sfeer goed was. “En dat terwijl hij zelf niet een heel vrolijke man was. Wij noemden hem soms een beetje knorrig en ongeduldig. Maar op sfeer letten kon hij als de beste.”

Nauwe samenwerkingen

Jorritsma werkte nauw samen met verschillende SG’s. Bij V&W waren dit achtereenvolgens Seen van der Plas en Ralph Pans. Op EZ was er eerst Sweder van Wijnbergen en later Jan-Willem Oosterwijk. Alleen Oosterwijk was een partijgenoot; Van der Plas was lid van het CDA, Pans en Van Wijnbergen waren van de PvdA. Dat de laatste drie SG’s niet haar eigen politieke kleur hadden, vond Jorritsma ‘helemaal prima’. “Ik wilde gewoon goede SG’s hebben, sparringpartners met een specialisme waaraan ik wat had, en zij waren alle vier hartstikke goed.”

Van een SG verwacht Jorritsma dat ze boven de materie staan, de tent runnen en zorgen dat de kwaliteit van de ambtenaren goed is. “De adviezen die ze mij geven, moeten van kwaliteit zijn. Snappen ze de politiek? Zijn ze omgevingssensitief en kennen ze de buitenwereld voldoende? Ook moeten ze, net als de andere ambtenaren, zowel naar binnen als naar buiten loyaal zijn en solidair met het beleid.” Sweder ging over de rand toen hij in een zaal met journalisten kritiek uitte op het kabinet. “Dit was niet zijn bedoeling en het was niet nodig geweest, maar het gebeurde. Als economisch adviseur was Sweder fantastisch, ik heb inhoudelijk veel van hem geleerd en mag nog steeds graag naar hem luisteren. Dat het toch misging, was misschien onvermijdelijk. Eigenlijk zou je voor je periode als minister zelf een SG moeten kunnen kiezen. Dat was bij Sweder wellicht een oplossing geweest.”

Politiek assistent

In de tijd van Jorritsma was er nog geen sprake van een PA. Daar is de ex-minister dankbaar voor: “Ik vond dat volstrekt overbodig. Ik was ingehuurd voor de politiek en hoorde politieke zaken zelf op te lossen.” Dit hield ze vol tot ze vicepremier werd. Toen kwam er één PA voor iedereen. Tegenwoordig heeft elke minister een individuele PA. “Die moet je benutten, maar hij moet niet het politieke werk van je overnemen. Dit zie ik af en toe wel gebeuren. De PA is er om je te helpen, maar uiteindelijk moet je, ook in een debat, zélf de politieke sensitiviteit hebben om zaken op te lossen.”

Flankerend beleid

Jorritsma genoot tijdens haar ministerschap van gesprekken en debatten, vooral als ze resultaat opleverden. Bij haar start lagen er projecten waarvoor geen draagvlak was. Met plezier ging ze alle betrokken gemeenten af om te proberen er samen uit te komen. Maar liever had ze het gedaan zoals de Fransen: “Zij gaan met een project het land in en vragen gemeenten: ‘Wil je een voetbalveld, een nieuwe school of heeft de kerk een restauratiebeurt nodig?’ Wij noemen dit ‘omkopen’, ik noem het ‘flankerend beleid’. Mensen zijn daarna minder ontevreden over die infrastructuur. Bij een kerncentrale in Frankrijk ziet de omgeving er waanzinnig uit, heel mooi opgeknapt. Ik vind dat terecht: de mensen hebben last van die kerncentrale, mag het dorp er dan mooi uitzien?”

Volgens Jorritsma zijn wij in Nederland bang voor ongelijke behandeling. “Als we hier honderd euro instoppen, moet daar ook honderd euro in. Maar iedere situatie is anders en als de mensen aan het eind even tevreden zijn, is het goed.” Als voorbeeld noemt ze Schiphol. Wie vlakbij woont en er ook werkt, heeft minder last van het geluid. Hoe verder weg je woont, hoe meer last, want je hebt er geen economische relatie mee. Ook werkt eigenaarschap beter dan ingewikkelde compensatieregelingen. “Mijn stelling is: mensen die een windmolen in de buurt krijgen, moeten eigenaar kunnen worden. Dan gaan ze er geld aan verdienen en maakt hij minder lawaai. Als je er last van hebt, mag je er dan alsjeblieft ook iets aan verdienen? We kunnen een voorbeeld nemen aan landen die daar slimmer mee omgaan.”

“Loopt iets niet, neem het dan onmiddellijk terug en probeer het later nog eens. Meestal gaat het de tweede keer als een mes door de boter.”

Liberalisering en marktwerking

Gevraagd naar haar grootste successen, noemt Jorritsma bij V&W de Betuweroute en de hogesnelheidslijn. Omstreden processen met een complexe besluitvorming die lang duurden, maar lukten en waarop de voormalig bewindspersoon nog steeds trots is. Een waar huzarenstukje bij EZ was de Elektriciteitswet, een liberalisering en privatisering van de energiemarkt met groot publiek belang.

Wel noemt ze het jammer dat ‘marktwerking’ een besmet woord is geworden. Maar ze steekt direct de hand in eigen boezem: “We waren destijds wel erg optimistisch. Als je liberaliseert, is het niet meteen de eerste dag geregeld. Het duurde jaren voordat die organisaties van hun ambtelijke status af waren. Zo voelden de medewerkers bij netwerkbeheerders en energieleveranciers zich na de liberalisering van de Elektriciteitswet nog lang ambtenaar. We hebben onderschat hoeveel tijd deze processen nodig hebben. Door mensen niet de kans te geven geleidelijk aan de nieuwe situatie te wennen, zijn we debet aan het beeld dat nu over marktwerking bestaat.”

“Ik heb sommige collega’s echt tot wanhoop gedreven door steeds weer zonder oplossing te vertrekken. Dan dacht ik: jij krijgt straks haast en ik niet.”

Paarse puinhopen

Na de hoogtijdagen van Paars, de liberalisering, werd ineens gesproken over ‘de puinhopen van Paars’. De regeerperiode van de paarse kabinetten was nauwelijks voorbij of het beeld sloeg om. Dit had volgens Jorritsma echter niets met liberalisering te maken. “Er was maar één onderwerp: integratie. Daaronder vielen ook immigratie, de asielproblematiek en de grotestedenproblematiek. Vervolgens gingen alle onderwerpen daarin mee en werden ook liberalisering en marktwerking er de dupe van.” Jorritsma is blij dat volksgezondheidsminister Els Borst intussen het zorgsysteem had mogen aanpassen. “Dit hadden we nu niet meer voor elkaar gekregen en dan hadden we nu een soort Engels zorgstelsel gehad. Ga eens in Engeland kijken, dan weet je dat je dat niet moet willen.”

Emotie bij het Kamerlid

Terugkijkend op haar ministerschap had de politica een aantal dingen graag vooraf willen weten. Nu leerde ze die gaandeweg, soms door schade en schande. Zo had ze na twaalf jaar Tweede Kamerlidmaatschap veel kennis van de wetgevingsprocessen, maar moest ze het besturen nog leren. Ook ontdekte ze al snel dat een minister zich in debatten anders moet opstellen dan een Kamerlid. “Als Kamerlid zend je vooral en zoek je je medestanders al vóór het debat, terwijl je als minister plots wordt geconfronteerd met meningen.”

Wat niemand haar had verteld, is dat je in een debat honderdduizend vragen krijgt. Je ambtenaren hebben de neiging die allemaal te willen beantwoorden, maar vaak kies je dan de verkeerde vragen. Na een paar maanden bedacht ze alleen nog mee te schrijven als ze emotie over het onderwerp in de stem van het Kamerlid hoorde. Dit betekende dat het ging om iets wat die persoon politiek belangrijk vond. “Die vragen noteerde ik met een steekwoordje. Daarmee vroeg ik de ambtenaren alleen die vragen te beantwoorden; op de rest zat niemand te wachten. Dit had ik best van tevoren willen weten. Daarom vertel ik het nu zelf vaak aan nieuwe collega’s.”

‘Learning by error’

In haar periode als Kamerlid was Jorritsma altijd stevig in het debat en kon ze daar weleens een vijand maken. Als minister leerde ze dat ze na een heftig debat even koffie met haar opponent moest gaan drinken om het goed te maken. Ook merkte ze dat het beter is om afstandelijk en functioneel te zijn in haar antwoorden, en die niet persoonlijk te maken. “Ik leerde mezelf aan om altijd te zeggen: ‘De vertegenwoordiger van de Partij van de Arbeid’ of ‘de woordvoerder van…’ Zo houd je de relatie goed met de persoon met wie je van mening verschilt. Want later moet je met die persoon misschien weer een deal sluiten.”

Voor Jorritsma was het ‘learning by error’. Zo zat ze er in het begin vaak te veel bovenop. “Op een gegeven moment had ik briefjes liggen: ‘Pokerface’, ‘Niet laten zien wat je denkt’, ‘Niet interrumperen’. Mijn Kamerlid-erfenis was dat ik de neiging had om vrolijk te roepen: ‘Maar wat zegt u nú?’ Dat moest je als minister helemaal niet doen. Je moest vriendelijk blijven en neutraal kijken. Dat had ik graag van tevoren willen weten.”

Selectief stukken lezen

Ook had ze vooraf graag geweten dat het niet nodig is om alle stukken te lezen, zoals haar voorgangster wel deed. “CDA-politicus Jan de Koning zei: ‘Je moet helemaal níks lezen! Als je alles blind tekent, teken je 95 procent goed, bij vier procent is er een risico en soms zal er eens een foutje tussen zitten. Dat is dan jammer.’ Ik heb mijn ambtenaren meteen gezegd dat ik op elk stuk een oplegvel wilde waarop stond welke pagina’s ik moest lezen, waar de politiek gevaarlijke dingen zaten en welke dilemma’s ik moest oplossen. Dat bespaarde me veel werk.”

Na een paar maanden op het ministerie wist Jorritsma welke afdelingen de zwakste stukken afleverden en welke stukken ze goed moest lezen omdat het anders kon misgaan, maar ze ging niet meer met vier koffers naar huis. “En al die dikke bijlages die ik toch niet hoefde te lezen, wilde ik ook niet in mijn koffer hebben. Op dat selectief zijn zouden nieuwe ministers goed voorbereid moeten worden.”

“Als je als nieuwe minister niet uit de Kamer komt, is je eerste stap: veel koffiedrinken en veel praten. Zorg dat je een relatie opbouwt met de mensen met wie je daarna debatten moet voeren.”

Relaties opbouwen

Aantredende bewindspersonen wil ze ook graag meegeven dat je effectiviteit erg afhangt van hoe je je relaties organiseert: “Investeer in de Kamerleden die jouw portefeuille hebben. Als je zelf uit de Kamer komt, ken je ze al, maar anders is de eerste stap als minister: veel koffiedrinken en veel praten. Zorg dat je een relatie opbouwt met de mensen met wie je daarna debatten moet voeren.”

Een andere tip: laat je nooit verleiden tot meegaan in het beoordelen van anderen. “Als ze jou een kletsmeier noemen, zeg dan niet hetzelfde terug. Houd respect, volgens mij is dat voor je effectiviteit het allerbeste.”

Haar laatste tip aan nieuwe ministers: zorg dat je ambtenaren je niet overladen. Wees vanaf het begin kritisch op wat ze je meegeven en voorleggen, verbeter niet elke punt en komma en laat anderen het detailwerk doen. “Richt je op de hoofdlijnen, hoofddilemma’s en hoofdbeslissingen, want je hebt al genoeg werk. Gek genoeg hebben ook ambtenaren er soms belang bij om jou te laten verzuipen, en dat mag je niet laten gebeuren. Bouw daarom een goede relatie op met je SG en de mensen die met jou het werk doen. Dit moet echt elke nieuwe minister al aan het begin weten.”