Jan-Willem Holtslag
Introductie
Het debat over de bestuurlijke organisatie van Nederland en de ideale schaalgrootte voor lokaal en middenbestuur kent een lange geschiedenis. Deze online tentoonstelling, ontwikkeld onder supervisie en met inbreng van oud-SG Jan-Willem Holtslag, laat zien welke voorgestelde aanpassingen zijn doorgevoerd en welke nooit verder zijn gekomen dan de bureaulade.
We zien dat op verschillende momenten werd geconstateerd dat de bestuurlijke indeling van Nederland niet langer paste op de bestuurlijke opgaven van die tijd. Grootschalige structuurveranderingen, zoals het creëren van een nieuwe bestuurslaag, zijn nooit doorgevoerd. Toch is er wel degelijk veel veranderd.
Geen government, wel governance
Het gekozen beginjaar voor de digitale tentoonstelling - 1947 - is een beetje toevallig. Het gerucht wilde dat er grondige analyses waren van voor 1940 die licht wierpen op grensafbakeningsproblemen! En dat klopt. Antonius Alexis Hendrikus Struyken schreef in 1912 zijn `De Gemeente en haar gebied. Een studie over de vrijwillige en onvrijwillige samenwerking der gemeenten en verandering der gemeentengrenzen.´
De Commissie Koelma, het begin van de digitale collectie van vandaag, kan echter gezien worden als het eerste initiatief van het ministerie van Binnenlandse Zaken om de bestuurlijke organisatie te moderniseren. Die commissie maakte haar rapport niet lang na de tweede wereldoorlog. De bevolkingsomvang was onder de 9 miljoen. De economie was nagenoeg stilgevallen. Van automobiliteitsproblemen had nog niemand gehoord. De bezettingsjaren leidden tot de wens om terug te keren naar het vertrouwde. En er was, zo zagen we al, een probleem in de bestuurskolom. De centrumsteden moesten voor de omgeving werken, maar kregen daarvoor weinig terug. De weg naar de toekomst moest worden ingeslagen door dat probleem aan te vatten in de regio. Maar daarvoor was geen draagvlak in de Kamer. Geen vierde bestuurslaag!
Inmiddels hebben we een lange beleidsgeschiedenis van voorstellen over het bestuur. De verzorgingsstaat, de economische groei, de verdichting van de stedelijke omgeving, nieuwe modellen van transport over de weg en het spoor, een grandioze groei van het luchtvaartverkeer, industrialisatie gevolgd door dominantie van dienstverlening en - last but not least - Europa waar wel een vierde bestuurslaag ontstond: er gebeurde veel. Maar beleid om de opzet, schaal en werking van het bestuur aan te passen aan de maatschappelijke en bestuurlijke opgaven kende geen successen. Voormalig BZK-collega Jan Schrijver maakte er een kritisch proefschrift over, inderdaad over de omwenteling die niet kwam.
Het zou niet juist zijn hieruit af te leiden dat er helemaal niets is gebeurd. Er was veel verandering. Maar mijn stelling is dat die veelal optrad ondanks de harde structuur van Rijk, provincie en gemeenten en eveneens ondanks de Haagse voorkeuren voor government boven governance. De oorzaak daarvan zoek ik in de sinds 1945 steeds verder om zich heen grijpende regelgeving van de Rijksoverheid in alle sectoren van de samenleving, met als uitkomst een verzorgingsstaat van indrukwekkende omvang die een groet beheerslast met zich meebracht. Bij de harde voorkeuren voor de hoofdopzet van het bestuursgebouw, deed de noodzaak tot complementair bestuur zich voelen. Dat riep echter ook spanning op met het leerstuk van het eigen domein van vooral de Gemeente. Die was autonoom en democratisch en liet zich de wet niet voorschrijven, wilde zelfstandig als lokale democratie de problemen aanpakken. Maar het Rijk ordende en verordonneerde jarenlang veel. In de naoorlogse periode van woningnood werd de bouw een nationale gebureaucratiseerde sector. Het Rijk stuurde de planologie. Het Rijk stichtte een Rijkswegenfonds, voerde industriebeleid. Tegelijk was wat wij langdurige zorg noemen met het blote oog niet te zien. De verzuiling leek dat op te lossen in eigen kring en we werden niet zo oud. De curatieve zorg was met financiering door het ziekenfonds voor het verzuilde zorglandschap afdoende geregeld. Het onderwijs was eigensoortig, niet van het Rijk en niet van de gemeente, maar van de gezindten. Was dus het Rijk dominant qua beleid ten opzichte van gemeenten, ten opzichte van het verzuilde verenigingen- en stichtingenland in zorg en onderwijs bleef er afstand. Zo hoorde dat in de verzuilde maatschappij. Maar toen die verdween, zat men in Den Haag niet alleen met politieke ambities voor zorg en onderwijs, maar ook met de gouden koorden.
Ik ontwar twee rode draden in het bestuursbeleid in dit kader.
Ten eerste waren er concrete problemen van heel praktische aard binnen en tussen de meer dan duizend gemeenten in ons land. Dat maakte het nodig een wet voor intergemeentelijke samenwerking in te voeren (Wet gemeenschappelijke regelingen, kortweg Wgr). Ook in perioden van meer ambities heeft die wet zijn doel en karakter grotendeels behouden. Daarnaast konden sommige gemeenten hun primaire taken soms met groeiende moeite verwezenlijken. Te klein voor een adequaat gemeentelijk apparaat. Te veel feitelijke afhankelijkheid van de buren. Dat leidde tot gemeentelijke herindelingen. Die werden vervolgens een succes, gemeten naar de aantallen gemeenten. Van 1121 in 1900 werden het 537 gemeenten in 2000. Deze eeuw liep dat verder terug, tot 380 per 1 januari 2018. Er is kort samengevat een kluwen ontstaan van vlagen van complementair bestuur, een herindelingsinspanning en Wgr-samenwerking in een sterk veranderende maatschappij. Neem alleen al de bevolkingsgroei tot het dubbele van de stand ten tijde van de commissie Koelma. Dat zien we terug in de verstedelijking, de economie en de sociale problematiek. Er waren forse centralisaties zoals laatstelijk bij de door het EMU-tekort ingegeven normen voor de schuld en de centrale financiering, maar ook forse decentralisaties. En die laatste hebben als verklaard doel de effectieve bestuurslaag het dichtst bij de burger een fantastische sociale taak te geven. Maar wel een taak die de schaal verder opdrijft. Het huidige regeerakkoord getuigt ervan. De raadsleden verdienen meer steun om deze grote taken te kunnen blijven overzien. En de herindeling gaat door.
Ten tweede speelden de grote beleidssectoren in Den Haag een belangrijke rol van betekenis. Zij zochten in het mozaïek van het binnenlands bestuur naar vastigheid voor grote investeringen van het Rijk. Voor de mainportgebieden allereerst. De behoeften van het goederenvervoer en de groei van havens en vliegvelden noopten tot regionale verbanden met meer dan twintig gemeenten. En er waren gebieden met ruimtelijk-economische groeiambities en mogelijkheden. Ook daar leefde de wens om het bestuur op te schalen om doelmatiger met de bestuurlijke opgaven in regionaal verband te kunnen omgaan. De benodigde governance zocht zijn government, want anders lukte het niet. Er waren ook sceptici die zeiden: ‘dat lukt niet, dus besteed er geen tijd aan. Laat het Rijk stevig optreden, met doorzettingsmacht.’ Wegen, infrastructuur, spoor en intraregionaal OV zoals de Randstadrail werden illustraties van het probleem. Het bloed kroop waar het gaan moest.
Initiatieven om de government in grootstedelijke gebieden aan te pakken hebben niet de beoogde resultaten opgeleverd. Dat geldt voor de mooie Nota Bestuur op Niveau van staatssecretaris Dieuwke de Graaff Nauta en voor de inspanningen van lokale bestuurders en staatssecretaris Van de Vondervoort om te komen tot stadsprovincies. Er bestond geen draagvlak voor de plannen. De synchronisatie tussen bestuurlijke opgaven en de inrichting van het bestuur bleef haperen. Maar let op. Wat we zien is dat in het Amsterdamse een heuse Vervoersregio werkt. Den Haag en Rotterdam werken in hun metropoolstad ook met een dergelijke constructie. Met een brede scope binnen dat terrein en het opdrachtgeverschap voor de OV-bedrijven. In andere kaderwetgebieden kwam de provincie weer in beeld. Maar in al deze gevallen is er een essentiéel beleidscomplex op grootstedelijk regionaal niveau gekomen. Alsof er door verstandige lieden ooit is besloten om tijdelijke Kaderwetconstructie op te tuigen, alleen om zoiets tot stand te brengen. Zoals dat in Groot-Brittannië gebeurt door de oprichting van een tijdelijke Public Corporation, opdat de overheden grote gezamenlijke opgaven kunnen realiseren. Daarna ontstaat een governance van en door de vele stadsbestuurders in de grootstedelijke regio’s. En ik wed dat er geen sprake zal zijn van de verdwijning van deze functionele bestuurlijke samenwerkingsverbanden onder leiding van de grootste steden.
En het is niet overmoedig de verwachting uit te spreken dat in de langdurige zorg en de jeugdzorg ook een sui generis governance-model wordt uitgevonden. Wij modeleren dus niet het bestuur en de verdeling van bevoegdheden naar beleidsopgaven, maar de beleidsopgaven zoeken soms langs een langdurige weg naar hun optimale governance. Maar de verandering is er echt niet minder om. Is dit bevredigend? Dat denk ik niet. Maar let wel, we doen dit pas sinds 1947! In deze situatie gaat BZK nu tevens als omgevingsministerie en bouwministerie de problemen op de woningmarkt aanvatten, wat een fantastische taak is. Een taak die doelgerichtheid moet bevorderen en scherpe keuzen en feitelijke samenwerking. Ik zou hier zo willen werken!
We zijn dus onweerstaanbaar op weg naar een grotere bestuurlijke schaal. Met herindeling en regionale uitvindingen in de governance aangejaagd door decentralisatie. Daar moet nog één opmerking over worden gemaakt. En die betreft de democratie. Het Rijk heeft lokaal dualisering ingevoerd en heeft daarna de weg ingezet naar rechtstreekse verkiezingen van burgemeesters. De herindelingen hebben soms gemeenschappen in één verband gevoegd die dat maar lastig aanvaarden kunnen. Er is een veelheid aan lokale partijen ontstaan. De burgemeesters krijgen zwaardere veiligheidstaken. En juist gemeenten vinden al doende nieuwe vormen van democratische participatie en zeggenschap uit. Dit is, dus naast en in samenhang met de schaalvergrotingstrend, een zelfstandige en gewichtige aangelegenheid. Is het bestuur voldoende gebalanceerd en kan de vertegenwoordigende democratie zich opgeschaald, maar toch lokaal, blijven waarmaken. Iets voor een volgende digitale tentoonstelling!
De tentoonstelling in 3 minuten
(Beeldtekst: Regionaal bestuur: een zoektocht naar het ideale schaalniveau. Een digitale tentoonstelling van KIEM en het DGOO-programma Kennis van de Overheid. Een animatie. Voice-over:)
STILTE
VOICE-OVER: Wat is goed beleid?
Wat werkt en wat niet?
Elk beleidsterrein heeft zijn eigen geschiedenis met successen en teleurstellingen.
Daar kunnen we van leren en voorkomen dat we fouten opnieuw maken.
Kennis, informatie en data die het ministerie van BZK verzamelt en gebruikt vind je in de Kennisbank Openbaar Bestuur.
De digitale tentoonstellingen over belangrijke BZK-dossiers zijn hier onderdeel van.
Daarin worden de historische beleidsontwikkelingen in beeld gebracht.
Ons collectief geheugen.
RUSTIGE MUZIEK
(Beeldtekst: Regionaal bestuur: Een zoektocht naar het ideale schaalniveau.)
De nieuwste tentoonstelling gaat over de zoektocht naar de ideale structuur en schaalgrootte voor het bestuur.
De bestuurlijke organisatie van Nederland bestaat uit gemeenten provincies en het Rijk.
Deze indeling is de afgelopen 70 jaar meerdere keren ter discussie gesteld.
De bestuurlijke indeling zou niet meer aansluiten op de maatschappelijke en economische opgaven van die tijd.
Of stond een samenhangende aanpak in de weg.
Bijvoorbeeld in de Randstad en andere stedelijke regio's.
Denk bijvoorbeeld aan de commissie-Koelma.
In 1947 werd de eerste poging gedaan om de bestuurlijke organisatie in Nederland te moderniseren.
De commissie stelde het instellen van gewesten voor.
Dit voorstel kwam niet verder dan de tekentafel.
In de jaren 90 werd gezocht naar een oplossing voor de bestuurlijke drukte en versnippering in stedelijke gebieden.
Maar de gewenste stadsprovincies kwamen er nooit.
Ook de plannen van het kabinet-Rutte II kregen onvoldoende politiek draagvlak.
(De kaart van Nederland.)
Dat kabinet wilde de Noordvleugelprovincie creëren.
Wel veranderde op gemeentelijk niveau geleidelijk de schaalgrootte.
Door herindelingen daalde het aantal gemeenten de afgelopen zeventig jaar gestaag en het gemiddeld inwoneraantal nam fors toe.
Een andere ontwikkeling is dat gemeenten meer samenwerken.
In deze samenwerkingsverbanden worden opgaven op regionaal niveau aangepakt.
Bijvoorbeeld op het gebied van ruimtelijke ordening werkgelegenheid en zorg.
Grote structuurwijzigingen zijn dus niet gelukt.
Maar het bestuur heeft andere manieren gevonden om met de complexe maatschappelijke opgaven om te gaan.
Meer weten over zeventig jaar regionaal bestuur en waarom het huis van Thorbecke nog steeds staat?
Bekijk onze tentoonstelling.
(Het Nederlandse wapenschild met daarnaast: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het beeld wordt blauw met wit. Beeldtekst: Meer weten? kennisopenbaarbestuur.nl/het-geheugen-van-bzk/regionaal-bestuur.)
Interview Geert Jansen
Geert Jansen was directeur-generaal Openbaar bestuur bij het ministerie van Binnenlandse Zaken (1989-1995), voorzitter van het regionaal openbaar lichaam Knooppunt Arnhem-Nijmegen (1995- 2002) en Commissaris van de Koningin in Overijssel (2002-2011).
Geert Jansen vertelt over zijn ervaringen met het onderwerp regionaal bestuur vanuit de verschillende rollen die hij heeft vervuld. Hij blikt onder andere terug op de periode onder minister Ien Dales en staatssecretaris Dieuwke de Graaff-Nauta.
Bekijk hieronder de video met hoogtepunten uit het gesprek. De volledige versie van het interview is hier te bekijken.
U wordt directeur-generaal Openbaar Bestuur bij Binnenlandse Zaken.
En in '93 bent u betrokken bij de initiatieven rond Besturen Op Niveau.
Die zijn ook concreet in het geval van Rijnmond.
De WGR wordt zwaarder neergezet.
De agenda die door staatssecretaris De Graaff-Nauta langzaam werd opgekookt Besturen Op Niveau 1 en 2, die mondt dan uit in vrij concrete dingen.
Waarom kon dat?
Er was natuurlijk een context waarbinnen dat zich afspeelde.
Aanleiding was toch op dat moment wel het rapport van de commissie-Montijn met een zekere angst voor verloedering van de steden, de stedelijke gebieden.
Maar ook werd het gezocht in de problematiek van de versnippering van het openbaar bestuur.
Dus er was al een aanleiding om wat te doen.
Vooral ook om een aantal maatschappelijke opgaven, om die te kunnen oppakken.
We hadden toen toch ook te maken met een periode met een aantal hele grote opgaven.
Ik denk, en dat is heden ten dage nog zichtbaar, de bekende Vinex-opgave en de P+, Structuurschema Verkeer en Vervoer, samenhangend.
En daar werd eigenlijk het openbaar bestuur aan gekoppeld.
De mogelijkheden van het bestuur om mee te helpen om die doelen te verwezenlijken.
En daarin speelden de bewindslieden Dales en De Graaff-Nauta een belangrijke rol ook in relatie tot de premier, de vakministers.
Maar daardoor kregen ook de betrokken ambtenaren, de DG's en de SG's veel ruimte om dit type nieuwe ontwikkelingen, om die vorm te geven.
En daardoor is het mogelijk geworden dat er een Kaderwet bestuur in verandering kwam?
Ja.
En die zag op, niet de vier grote steden, maar die zag op...
Zeven stedelijke gebieden.
En de rest van de regionale problematiek als ik het even zo kortheidshalve mag noemen, die werd eigenlijk aangepakt door de aanscherping van de gemeentelijke samenwerkingsmogelijkheden.
Ja, er waren twee lijnen. Die hadden zeven stedelijke gebieden.
En die zeven stedelijke gebieden, die zouden dan een eigen rechts ja, een bestuurlijke rechtspersoon moeten worden.
Maar dat gold in bijzonder toch, er zat wel een gradatie in in met name het Amsterdamse en het Rotterdamse.
Maar daar bleef het niet bij.
Er was ook een hele duidelijke lijn dat ook in de rest van Nederland er sprake zou moeten zijn van een versterking van de regionale schaal.
En het begrip bundeling en integratie is toentertijd vormgegeven.
En dan zie je dat het ook samenhangt met een bepaalde periode, politiekbestuurlijk die eigenlijk een andere dimensie kreeg toen in 1994 het paarse kabinet optrad.
Want daarbij zie je twee dingen.
De liberalen, de VVD komt terug in het kabinet in de paarse combinatie met de Partij van de Arbeid en D66.
Maar er is toch tegelijkertijd een hele ambitieuze regionale agenda.
Niet alleen de kaderwetgebieden die met een eindbeeld werden neergezet en bleven neergezet, maar er werden ook twintig centrumsteden aangewezen die eigenlijk de regio's zouden moeten gaan bedienen in zekere zin naast de bundeling-en-integratievereiste.
Maar dat is niet goed afgelopen.
Misschien was het wel met alle goede bedoelingen te veel van het goede.
Want we waren eigenlijk op weg met een verandering van de bestuurlijke organisatie.
En dat lag toch, hoe je het ook wendt of keert, wel redelijk gevoelig.
Dus voordat wij eigenlijk, zeg maar konden overgaan tot het implementeren van de eerste fase kwam er eigenlijk al een tweede fase overheen die nog verder strekkend was.
En ik denk dat, en ik weet zeker dat de bedoelingen heel goed waren maar het was een stap te ver.
En dat kon op een of andere manier niet op voldoende draagvlak meer rekenen.
Wat moeten eigenlijk buiten die kaderwetgebieden de lessen zijn uit het verleden?
Nou, eigenlijk kom je toch wel een beetje bij het fundament van de democratie op lokaal niveau terecht.
Want eigenlijk vraagt dat eigenlijk een echt inhoudelijk debat hoeveel ruimte geef je nog aan de bevolking om op lokaal niveau lokaal mee te kunnen beslissen?
En dat koppel ik een beetje aan de opschaling van de opgaven die niet meer samenhangt met de schaal van de gemeenten.
Het maakt het heel ingewikkeld hoever je kunt gaan met de schaal van het opschalen van gemeenten, gerelateerd aan de taken die je hebt.
De schaal die nu aan de orde is is niet meer in verhouding tot de schaal van de opgaven.
Dus je zal, als je gewoon heel simpel mathematisch, analytisch denkt ja, dan zou je zeggen: Ik moet die gemeenten echt opschalen.
Maar ja, dan moet je daar weer bij betrekken: in hoeverre doe ik dan recht aan het functioneren van die eerste overheid of van die, zeg maar, de democratie op lokaal niveau.
En ik zie een schaalontwikkeling zeg maar, ontwikkeling van de schaal van gemeenten dat zie ik, de schaalvergroting zie ik wel doorgaan maar ik zou wel graag eigenlijk het debat willen hebben tot hoever.
Want je kunt natuurlijk zeggen van: We blijven doorgaan met die schaalvergroting, want dan kunnen gemeenten nog weer veel meer aan.
Maar ik ben zo nieuwsgierig naar: hoe kijken nou mensen in deze tijd naar de rol van de gemeenten?
Dus waarbij de afstand groter is geworden, want heel veel is gedigitaliseerd.
Een aantal taken is gewoon echt ver buiten het gemeentehuis terechtgekomen en helemaal niet meer bij de gemeenten.
Is dat nou iets wat wij willen?
Is dat nou iets wat wij als inwoners van de stad Zwolle en als inwoners van de gemeente Dalfsen, is dat iets wat we willen?
De manier waarop het openbaar bestuur georganiseerd is dat is de kerntaak van het ministerie van BZK.
En dat moet behulpzaam zijn voor de andere vakdepartementen maar ook andere overheden om het goed te laten functioneren.
Die rol, die moet Binnenlandse Zaken, of het nou gaat om de automatisering digitalisering, maar ook zeker op het terrein van het openbaar bestuur wat mij betreft weer echt oppakken.
Interview Tonny van de Vondervoort
Tonny van de Vondervoort was staatssecretaris van Binnenlandse Zaken (1994-1998).
Tonny van de Vondervoort vertelt over haar periode als staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Een periode waarin zij onder andere werkte aan de totstandkoming van stadsprovincies.
Bekijk hieronder de video met hoogtepunten uit het gesprek. De volledige versie van het interview is hier te bekijken.
U kwam midden jaren negentig naar het ministerie als staatssecretaris met een uitgebreid programma over de reorganisatie veranderingen van het binnenlands bestuur.
Dat ging van de kaderwetgebieden tot C20-centrumgemeenten tot wijzigingen in de Financiële-verhoudingswet en een groot herindelingsprogramma.
Wat trof u aan toen u begon met dat zware programma?
Nou, wat ik aantrof, was een regeerakkoord waarin een aantal afspraken stonden over wat er gedaan zou moeten worden met betrekking tot stadsprovincies, herindelingen en wat dies meer zij.
Maar wat ik ook aantrof, was een politiek veld dat ongelooflijk verdeeld was over de vraag welke bestuurlijke maatregelen nou het meest zinvol zouden zijn.
En wat ik aantrof, was een ministerie dat ook geweldig worstelde met de vraag hoe je in zo'n verdeeld politiek landschap dan toch nog tot de goede voorstellen en adviezen kunt komen.
Ik was wel iemand die zelf euhm, ja, toch wel erg leunde op het stelsel van Thorbecke, om het maar even zo te zeggen.
Ik was wel een voorstander van drie bestuurslagen waarin elke bestuurslaag zo veel mogelijk z'n eigen autonomie had.
Dus allerlei bewegingen om via regionalisering vormen van vierde bestuurslagen te maken die zaten me wel een beetje dwars, om het maar even zo te zeggen.
Ik had in dat opzicht persoonlijk meer met het versterken van de bestuurslagen die er waren op dat moment: de gemeente, de provincie.
Dat betekent ook dat ik heel goed uit de voeten kon met bewegingen op die herindelingen ook wel met de stadsprovincie als het maar echt ook dan een provinciale bestuurslaag zou worden en niet een laag nog weer ertussen.
Daar paste voor u ook in dat u centrumgemeenten, twintig stuks een regionalere functie wilde geven om het ook onder controle te hebben, bestuurlijk?
Ja, en om recht te doen aan wat, zeg maar in sociaal-geografisch opzicht ook maatschappelijk gebeurde dat die steden functies vervulden voor omliggende gebieden.
Maar ik wilde toch nog even langs het klapstuk gaan, de kaderwetgebieden.
U was de erfgenaam, met het kabinet en het regeerakkoord van dat eerste paarse kabinet, van het besturen op niveau-proces.
Dat had de sfeer in zich van: nou, we erkennen het toch wel allemaal en we spreken het ook uit en we schrijven dat ook op in die achtereenvolgende BoN-nota's op een zeker draagvlak bij bestuurders, ook in die grote steden dat er toch wel een imbroglio, een ingewikkelde situatie aan het ontstaan is in die hele grote gemeenten.
Die ook qua economische en maatschappelijke ontwikkeling opgesloten raken in hun huidige jasje.
En wat is er nu gebeurd, in '95-'96 was dat dat dat toch uiteindelijk platgevallen is?
Ja, ik denk toch dat op het moment dat je dingen vrij scherp gaat opschrijven wat natuurlijk in die verschillende BoN-nota's was gebeurd euhm, dat je ook ziet dat dat bestuurlijk en maatschappelijk onrust gaat geven.
Elke verandering geeft onrust.
En je hebt altijd voor- en tegenstanders van verandering.
En als je dat niet in balans kunt krijgen door de omgeving waarin dat moet gebeuren de lokale, regionale omgevingen, maar ook de Haagse omgevingen dan gaat het hem dus niet worden.
Valt daar ook de conclusie aan te verbinden we hadden het net even over de hardnekkigheid als je het zo wilt noemen, van de herindeling dat het over regiovorming bij hele grote gemeenten vooral dat we dat toch niet meer de kop zullen zien opsteken.
(De vrouw drinkt een slokje water.)
Ik moet zeggen dat als ik kijk naar, nou ja, die pakweg veertig jaar die ik in het openbaar bestuur heb doorgebracht...
Als ik zie welke worstelingen daar zijn geweest dan zou het mij verbazen als we de komende twintig jaar die worstelingen wel te boven komen.
Het hoort erbij?
Ja, ik denk dat het er een beetje bij hoort.
Ik denk dat het er een beetje bij hoort.
En dat je weliswaar best redenen hebt om op een aantal plekken iets te doen.
Ik bedoel, als je materieel als gemeente geen enkel besluit meer zelf neemt en je autonomie materieel volledig verdwenen is wat heb je dan nog als gemeente te zoeken in dit bestel?
Maar, euhm...
Dus er zijn best redenen om op een aantal plekken naar die gemeentelijke schaal wel degelijk te blijven kijken maar er zijn ook redenen om, ja, te accepteren dat je het nooit perfect krijgt.
Maar we hebben ook gezien, herindeling gaat door gemeentelijke samenwerking gaat door, Wgr blijft relevant.
Dus er moet een kwalitatief verstandig, in de goede maatvoering voortgaand beleid zijn.
Anders pas je de hele organisatie nooit meer aan aan gewijzigde omstandigheden.
Is dat een tweede?
En het blijven versterken van gemeenten en het blijven verbeteren van de Wgr vanuit de optie verlengd lokaal bestuur dus niet vanuit de optie nieuw regionaal bestuur.
Dat zijn zaken die volgens mij nog best kunnen doorgaan.
Dat zijn ook geen grote architectuurwijzigingen.
Dat zijn verbeteringen binnen de bestaande architectuur.
Tijdlijn initiatieven ministerie van BZK 1947-1980
Tijdlijn initiatieven ministerie van BZK 1981-2000
Tijdlijn initiatieven ministerie van BZK 2001-2018
Interview Johan Remkes
Johan Remkes was minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2002-2007) en is thans Commissaris van de Koning in Noord-Holland.
Johan Remkes kijkt terug op de initiatieven die tijdens zijn ministerschap zijn genomen op het gebied van regionaal bestuur. Ook reflecteert hij op dit onderwerp vanuit zijn huidige rol als Commissaris van de Koning.
Bekijk hieronder de video met hoogtepunten uit het gesprek. De volledige versie van het interview is hier te bekijken.
MANNENSTEM: Meneer Remkes, wat is nu als u naar de bestuurskolom zelf kijkt de urgentie van bestuurlijke veranderingen, de noodzaak daarvan op regionaal terrein, op regionaal niveau?
Voor mij is regionalisering eigenlijk nooit een doelstelling geweest.
Wat voor mij bij de organisatie van ons binnenlands bestuur de twee belangrijkste noties zijn dat is in de eerste plaats: gebeuren de goede dingen inhoudelijk op het goede moment?
En in de tweede plaats: hoe staat het met de democratische controle en legitimatie?
Dat zijn voor mij, als ik kijk naar het binnenlands bestuur eigenlijk altijd de twee overheersende noties geweest.
En het befaamde regionale gat, ja, dat loopt natuurlijk als een blauwe draad door alle discussies over de organisatie van het binnenlands bestuur heen maar heeft nooit tot geweldige resultaten geleid, althans qua vormgeving.
Maar daarmee is wel een problematische situatie aan het ontstaan of vindt u dat meevallen?
Ik heb wel een aantal waarnemingen natuurlijk waar het niet goed is gegaan maar voor mij ligt de inhoudelijke oplossing toch primair in onze bestuurlijke hoofdstructuur.
En niet primair in allerlei discussies zeg maar, discussies die je met elkaar op regenachtige zondagmiddagen voert over hoe de structuur aangepast zou kunnen worden.
En ik zie dat nu ook hier in Noord-Holland in de praktijk.
De samenwerking in het verband van de Metropoolregio Amsterdam daar stak op een gegeven ogenblik natuurlijk ook weer de neiging de kop op om daar een hele ingewikkelde, aparte structuur voor te maken.
En toen hebben de burgemeester van Amsterdam een paar andere burgemeesters en ondergetekende elkaar eens diep in de ogen gekeken en wij zijn toen tot de conclusie gekomen het kan dus ook uitstekend gewoon op basis van een convenant en op basis van, euh hele wisselende, functionele samenwerkingsverbanden.
U hebt zelf in de jaren negentig toen u nog maar kort Kamerlid was mee aan de wieg gestaan van een motie die de stadsgewestvorming Haaglanden eigenlijk op sterkwater zette, beëindigde, ten gunste van herindeling.
Maar intussen zitten we én in Den Haag én in Rotterdam en zelfs in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag met nieuwe probeersels die toch het kenmerk hebben dat ze tekort kunnen doen aan dat tweede criterium van u de democratische controleerbaarheid.
Leidt dat nou tot een ander standpunt dan in '93-'94?
Zelfs voor zo'n grote agglomeratie ik wil straks nog op die kleinere gebieden terugkomen.
Ja, maar die vraag gaat uit van de illusie dat je landelijk voor alle samenwerkingsverbanden één en dezelfde oplossing kunt vinden.
De stadsprovincie Haaglanden, ja, daar was natuurlijk wel een wat bredere achtergrondmuziek aan de orde.
Want de stadsprovincie Amsterdam sneefde de stadsprovincie Rotterdam sneefde.
Euh...
Gestart vanuit geweldige ambities, ja, en toen puntje bij paaltje kwam toen kwamen de desbetreffende bestuurders in die regio's zelf tot de conclusie dat het niet meer de juiste keuze was en toen is er een compromis gesloten.
Den Haag moest wel iets ruimer in de ruimtelijke jas zitten en dan is de meest voor de hand liggende oplossing van doe iets op het terrein van de herindeling.
Maar de herindeling zal niet alle regionale problemen oplossen.
Dat is mijn volgende vraag dan ook.
Die illusie heb ik natuurlijk niet, want er zal altijd alleen dan gaat het over meer of minder, er zal altijd samengewerkt moeten worden.
En de crisisbeheersing en de rampenbestrijding met als belangrijke discussieveroorzakers het drama in Enschede en het drama in Volendam maakten duidelijk dat er met name tussen die drie kolommen beter moest worden samengewerkt en dat het schaalniveau ook groter moest worden.
Ik heb dat eigenlijk altijd als een soort, ja, lex specialis op de algemene lijn euh, gewoon functioneel bestuur.
En ik herinner mij nog hele boeiende discussies met de toenmalige voorzitter van VNG, Wim Deetman of het ook qua financiering niet veel beter was om dat rechtstreeks te doen.
Dat was toen voor VNG onbespreekbaar.
Als ik nu met burgemeesters praat dan kom ik heel weinig burgemeesters meer tegen die mij geen gelijk geven.
En ik verwacht dan ook dat die doorsteek op enige termijn zeker nog gemaakt zal worden.
En dat is een zuiverdere oplossing.
Is er nog enig vlammetje over iets op provinciaal niveau dat geoptimaliseerd zou moeten worden?
Of kunnen wij de komende twintig jaar gewoon doorgaan met de provincies die ons vertrouwd zijn?
Grosso modo komt het neer op dat laatste maar er is nog wel een enkele reparatie denkbaar.
Die enkele reparatie heb ik trouwens ook wel gesuggereerd langs de zijlijn in de latere discussie over de fusie van de drie provincies.
En in die discussie is mij ook gebleken en Noord-Holland zat daar niet in op een manier van: nooit en over mijn lijk.
We hebben vanaf het begin een hele inhoudelijke insteek gekozen een aantal randvoorwaarden geformuleerd en met name ook tegen het kabinet gezegd: Maak nou duidelijk wat je inhoudelijke visie is op die nieuwe provincie en maak duidelijk dat het om meer gaat dan het uitgummen van provinciegrenzen.
En daar kwam men niet aan toe.
Als ik terugkijk van: wat hebben we nou de afgelopen jaren met elkaar gedaan?
We hebben het Openbaar Lichaam Rijnmond opgericht.
Dat is inmiddels opgeheven.
We hebben nog één provincie toegevoegd, dat is Flevoland.
En als we het nog opnieuw zouden moeten doen dan zou dat, denk ik, niet meer gebeuren.
Omdat je daar ziet dat het provinciaal bestuur en die zes gemeenten in die provincie in feite te dicht op elkaars lip zitten.
Er is op het terrein van de herindeling stevig wat gebeurd.
We hebben discussies gehad over 44 gewesten.
We hebben discussies gehad over 24 gewesten.
We hebben de stadsprovincie-discussie gehad.
We hebben daarna weer andere discussies gehad, Wgr-plus.
Dat heeft mij wel een zeker cynisme bijgebracht als het om dit type structuurdiscussies gaat.
Interview Joop van den Berg
Joop van den Berg was lid van de Eerste Kamer (1992-1996) en hoofddirecteur van de VNG (1996-2002).
Joop van den Berg vertelt onder andere over de behandeling van de Kaderwet bestuur in verandering en over de voor-en nadelen van gemeentelijke herindelingen.
Bekijk hieronder de video met hoogtepunten uit het gesprek. De volledige versie van het interview is hier te bekijken.
U kwam uit de journalistiek in de wetenschap en pardoes in begin jaren 90 in de Eerste Kamer.
Dat was een beetje in de periode dat er heel veel gediscussieerd werd over de binnenlandse bestuurskolommen en over grensoverschrijdende problemen en rond stadsproblematiek.
Wat was dat voor een tijd?
Ja, als je wil, kun je zeggen dat het doodtij was in de vaderlandse politiek.
Maar je kunt ook zeggen dat het eigenlijk weer een van de perioden van vrij sterke stabiliteit was waarin het ook kennelijk mogelijk was om weer over vooral het middenbestuur ook te praten en überhaupt de ontwikkeling van het openbaar bestuur.
En waarbij ik ook wel moet zeggen dat gekozen werd voor een benadering die tot dan toe eigenlijk niet gebruikelijk was geweest.
Namelijk niks blauwdrukken, maar een procesmatige aanpak waarbij wel een paar dingen naar voren gehaald werden de ontwikkeling van de grote steden en van stedelijke knooppunten maar gekozen werd ook voor een aanpak die het mogelijk maakte om te zeggen oké, we beginnen hier, we kijken hoe het werkt.
En dan kan je de andere dingen ook doen.
Het enige wat, nou ja, min of meer vaststond dat er in die drie grote steden of rond de drie grote steden in de Randstad een zogenaamde stadsprovincie zou moeten komen.
Dat hebben ze in niet onbelangrijke mate zelf weten te verknoeien door te zeggen: Wij gaan een stadsprovincie vormen.
En als mensen dan vroegen: En wat blijft er nu precies voor gemeenten over en welke gemeenten dan? Dan was het antwoord buitengewoon vaag.
In ieder geval in het gebied zelf.
En dat heeft natuurlijk toch tot een referendum geleid in Amsterdam waar met die stadsprovincie de kachel is aangemaakt.
Want ik heb die handelingen nog eens even door zitten lezen.
Dat je jezelf weer tegenkomt en dat kan vaak een buitengewoon confronterende ontmoeting worden.
Hoe erg was dat?
-Het viel dus mee.
Ik schijn toch in sommige dingen consistent te zijn.
Namelijk, in een voorkeur voor gedifferentieerde oplossingen.
En niet, want ik weet nog, nu ook weer, dat ik mijn verhaal in de Kamer over de kale wet begon met: Laten we nou één keer niet bezwijken voor de Thorbeckiaanse verleiding.
Dat wil zeggen: om alles overal hetzelfde te willen regelen.
En ik heb dat eigenlijk ook aan de staatssecretaris voorgehouden als een, wat mij betreft, ook een groot teken van respect dat ze daar inderdaad ook vandaan wisten te blijven.
Alleen, het heeft uiteindelijk ook niet geholpen.
Het mocht niet baten.
-Nee.
Die herindeling is eigenlijk een bijna aan het zicht onttrokken constante.
Ja.
Ik was in de meeste gevallen voor een tamelijk stevige gemeentelijke herindeling.
Maar ik moet erbij zeggen, en dat heb ik me achteraf meer gerealiseerd dan op het moment zelf, dat dat bij mij voortkwam uit zorg over de ontwikkeling van de grote steden en ook de middelgrote steden vooral in de Randstad.
Steden als Gouda, Delft, Leiden, raakten totaal bekneld tussen hun buurgemeenten en moesten voor alles eigenlijk de steun zoeken bij hun buurgemeenten die zelf al uitmaakten dat ze daar geen zin in hadden of het niet nodig vonden, en die door de herziening of de herverdeling van het gemeentefonds daar dan nog een stukje in versterkt werden ook.
En wat er aan herindelingen gebeurde, dat was redelijk veel behalve overigens in Holland dat waren bijna allemaal herindelingen met de rug naar de stad.
En ik heb me dus wel lopen afvragen, ja, ik ben nog steeds voor die herindeling.
Maar als je het zo doet, los je eigenlijk geen enkel probleem op.
Eerlijk gezegd loop je zelfs kans dat je de gemeente als gemeente denatureert omdat eigenlijk geen duidelijke kern meer in die gemeenten te vinden valt.
Als je meer ruimte zou hebben gemaakt of zou hebben blijven maken voor differentiatie ook op het terrein van gemeentegrenzen en gemeentelijke taken dan had je een veel grotere kans gehad, niet alleen dat die lokale partijen wat minder tot ontwikkeling waren gekomen, maar dat de identificatie, ook van burgers met hun gemeente veel sterker was gebleven.
Het gemeentebestuur lijdt in zekere zin onder de vloek van de technocratie waarbij, euh je inderdaad het risico loopt dat we inderdaad langzaam toegroeien naar die 35 of... Want dat is het nu geloof ik, 35, 36 regio's.
En dat is het dan.
Maar dan heeft niemand meer enige identificatie met lokale democratie.
Marcel Boogers
Wetenschappelijke reflectie
Prof. dr. Marcel Boogers beschrijft in zijn reflectie dat het belang van regionaal bestuur is toegenomen. Daarna gaat hij in op een aantal factoren dat de discussie over regionaal bestuur compliceert en geeft hij aan welke lessen hieruit kunnen worden getrokken. Het essay eindigt met een pleidooi voor een nieuw landelijk debat over regionaal bestuur.
Lees de reflectie: Regie in de regio
Drie perspectieven op regionaal bestuur
Behalve het ministerie van BZK, hebben ook anderen zich over het onderwerp regionaal bestuur gebogen. We belichten drie perspectieven:
- Het internationale perspectief: hoe wordt in andere landen omgegaan met regionaal bestuur?
- Onderzoek: welke onderzoeksrapporten zijn er geschreven over regionaal bestuur?
- Adviesraden, provincies en gemeenten: hoe dachten adviesraden en (koepelorganisaties van) provincies en gemeenten over regionaal bestuur?
Schaalvergroting gemeenten in cijfers
Ontwikkeling aantal gemeenten
Gemiddeld inwonertal per gemeente
Gemeentegrootte
Voorstellen in kaart
Kaart met 26 provincies, volgens het wetsvoorstel reorganisatie binnenlands bestuur
In 1976 werd voorgesteld het aantal provincies te vermeerderen Ontwerp Wet reorganisatie openbaar bestuur). In de voorstellen was aanvankelijk sprake van 26 provincies nieuwe stijl, daarna 24 en ten slotte 17.
Wgr-plusregio's
Op basis van de Kaderwet bestuur in verandering (1994) zijn een aantal regionale openbare lichamen ingesteld die op termijn stadsprovincies moesten gaan vormen. De stadsprovincies kwamen er niet, maar de openbare lichamen werden omgevormd tot Wgr-plusregio’s. Op 1 januari 2015 hielden ze op te bestaan.
Noordvleugelprovincie
Het kabinet Rutte II wilde de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland samenvoegen, als eerste stap richting een bestuurlijke indeling met vijf landsdelen. Er bleek echter geen draagvlak te bestaan voor de vorming van de zogenaamde Noordvleugelprovincie.
Provincies en gemeenten in 2018
De 380 Nederlandse gemeenten per provincie in 2018.